Tuesday, December 3, 2013

Konosé bo Isla 2013-10: Paramaribo

Paramaribo: lekker eten en mooie gebouwen.
 


 
Vraag: Hoe heet bovenstaand gebouw?

Sluitingsdatum: zondag 2 februari 2014 (i.v.m. vakantie).

Prijs: een cadeaubon van de Candy Barrel.
Sponsor: ESCRIBA N.V.

(Het inzenden van het antwoord gebeurt via e-mail:
royevers@gmail.com

of door een reply op de door u ontvangen mail. De winnaar wordt door loting bepaald uit de goede inzendingen.)

Konosé bo Isla 2013-09: antwoord

Antwoord: Het boek ‘Lekker warm, lekker bruin’ van Jules de Palm

Er zijn 7 inzendingen, allemaal goed.
 
  Flavia Vasco De Sousa
Julius Margaretha
Frans Kapteijns
Wim Rutgers
Dennis Blanken
Eunice Eisden
 Yolanda Chakoetoe

De winnares is Eunice Eisden

Iedereen bedankt voor het meedoen. 

Black Peter


Wu Fu was ‘s ochtends vroeg op het vliegveld aangekomen. Hij had zijn vakantie speciaal voor deze meeting onderbroken. De zaak was ernstig, zeer ernstig.

   In zijn paspoort stond William Fernandez, Miami, Florida. Hij gebruikte altijd zijn initialen, welke naam hij ook aannam. Voor deze gelegenheid had hij gekozen voor de gedaante van een Latino-Amerikaan van rond de vijftig. Stevig gebouwd, gespierd, 1.88 m, een lichtbruine tint als van iemand die elke morgen in de zon tenniste, licht kroezend haar en een beetje kalend, want dat dwong respect af.

   In het vliegtuig zaten nog meer Transformisten. In de business class was zijn blik gevallen op een beeldschone vrouw, lang zwart haar, slank met rondingen op de juiste plekken, een gedaante die met zorg was uitgekozen. Wu probeerde om via zijn microgolven contact met haar te krijgen, maar zij was geblokkeerd, zij was in airplane mode.

   In de rij voor de immigratie stond hij achter haar. De immigratiebeambte had een grijns van oor tot oor. Toen zij haar paspoort overhandigde, kon Wu snel in de ogen van de beambte haar naam aflezen, Angelita de Jesus, Cali, Colombia. Een slimme zet, want alle deuren gingen voor haar open. Zij kon zonder enig gedoe doorlopen.

   Toen Wu aan de beurt was, zette de beambte weer zijn onweersgezicht op. Hij keek niet eens op toen Wu zijn paspoort op de balie zette. Wu had ongemerkt het land kunnen binnenkomen, zoals al die andere keren. Maar zij hadden afgesproken om alles legaal te doen, de zaak was te delicaat. Zij konden geen risico’s nemen.

   De immigratiebeambte gromde iets onverstaanbaars. De vertaalcellen in Wu’s hersenen konden het niet decoderen. Hij wist zeker dat zijn paspoort in orde was, de vervalsingen waren altijd van topkwaliteit. Hij had nu beslist geen zin in onzin, hij wilde Angelita achterna, niet om het een en ander, maar hij wilde weten wat zij van de zaak afwist.

   De beambte draalde nog steeds. Wu zond een pijnsignaal uit en de beambte kreeg acuut diarree. “Doorlopen, verdomme,” kreunde hij en verdween vanachter de balie.

   Buiten zag Wu Angelita in een taxi stappen en hij kon nog net de naam van het hotel liplezen, toen de taxichauffeur deze herhaalde.

   Hij stapte in de volgende taxi. “Hyatt,” zei hij tegen de chauffeuse, maar zij reageerde niet. Zij bleef alleen maar met haar ogen knipperen en begon zwaar adem te halen. De auto achter haar toeterde. Wu schakelde zijn parfum uit, hij vergat telkens dat het bij sommige vrouwen oerdriften opwekte.

   Wu checkte in onder de naam William Fernandez, zette zijn spullen op de kamer en ging meteen weer naar buiten. Daar stond de taxi nog steeds, hij stapte in. “Renaissance,” zei hij tegen de chauffeuse. Zij reed meteen weg, zij had Wu niet eens herkend.

   In Renaissance liep Wu meteen naar het toilet en transformeerde zich in zijn lievelingsgedaante: een korte, dikke Chinees met pretoogjes. Eerst moest hij wat geld winnen in de casino om zijn verblijf te bekostigen en daarna zou hij op zoek gaan naar Angelita, want zij was hier naartoe gereden.

  Hij had geluk. In de casino ging hij aan een tafel zitten naast de mooiste negerin die hij ooit in zijn leven gezien had. Verrek, dacht hij, waar haalt zij die gedaanten vandaan?

   “Wu Fu,” stelde hij zich voor.

   “Alala Asaria,” sprak zij met een fluwelen stem en glimlachte. Haar sneeuwwitte tanden glinsterden als diamanten in het licht van de lampen. Vanavond extra energiepillen innemen, nam Wu zich voor.

   “Wachtwoord?” vroeg hij. “Black Peter,” antwoordde Alala. “Wat weet je van de zaak?” wilde Wu weten.

   “Er loopt een ongeïdentificeerde Transformist hier rond.” “Dat is ernstig.” “Dat is heel ernstig. Hij is een zwarte die zich in een zwarte transformeert.” “Dat is absurd. Moeten wij hem uitschakelen?” “Hij schijnt onschuldig te zijn.”

   Plotseling hoorden zij kinderen gillen in de lobby. Zij sprongen op en renden de casino uit om hen te hulp te schieten. De lobby was vol en tussen de kinderen door renden zwarte figuren gekleed in alle kleuren van de regenboog.

   Wu en Alala keken elkaar met open monden aan. “Black Peters?” vroegen zij tegelijkertijd en schoten in de lach.

        

 

Roetzwartje


Het was midden op de dag en de zon stond hoog aan de hemel. De Shi, de vrouw van de Shon, zocht verpozing in het koele, kristalheldere water aan het strand. Plotseling zag zij op de bodem van de zee iets zwarts glinsteren. Toen zij het opraapte, zag zij dat het een zwarte koraal was, het mooiste dat zij ooit gezien had.

   “Ik zou graag zo’n mooi zwart kindje willen hebben,” sprak de Shi en haar wens werd vervuld. Spoedig daarna kreeg zij het mooiste zwarte meisje van het hele land. Ze noemde haar Roetzwartje.

   De Shi stierf en de Shon trouwde met een andere Shi. Deze nieuwe Shi was heel mooi, maar ook heel ijdel. Ze wilde voor altijd de mooiste van het land zijn.

   Uit een ver land liet zij een heel bijzondere papegaai halen. Iedere keer als zij aan de papegaai vroeg:

   “Lorito, lorito in de kooi, wie is lelijk en wie is mooi?” antwoordde de papegaai, “Iedereen is lelijk en de Shi is mooi.” De Shi schaterlachte.

   Op een dag vroeg zij weer hetzelfde aan de papegaai en deze antwoordde: “Mijn Shi, heel mooi bent u, maar Roetzwartje is mooier nu.” De Shi schrok en trilde van ergernis. “Roetzwartje moet dood,” gromde zij.

   Hoog in de bergen van Montaña woonden de zeven moortjes. Zij hadden een cactusplantage en brouwden cactusbier. Toen zij ’s avonds thuis kwamen, zagen zij een heel mooi zwart meisje in hun bed liggen. Zij sliep en de moortjes wilden haar niet wakker maken.

   Roetzwartje werd ’s morgens wakker en schrok van de zeven moortjes, maar deze waren heel vriendelijk. Roetzwartje vertelde hun toen dat haar stiefmoeder haar dood wilde hebben en dat zij Bas Pipi, de boeman, daarvoor had ingehuurd. Maar Bas Pipi had haar in leven gelaten en haar naar dit kunukuhuisje gebracht.  

   Diezelfde ochtend ging de Shi naar de papegaai. Zij vroeg hem wie de mooiste was en de papegaai antwoordde: “Mijn Shi, heel mooi bent u, maar Roetzwartje bij de zeven moortjes, die met de spitse oortjes, is mooier nu.”

   De Shi was in alle staten. “Bas Pipi,” riep zij woedend, “Bas Pipi, kom hier. Wie denk je dat ik ben? Een stomme neger als jij? Ga naar het huis van de moortjes en doe je werk, anders maak ik zoute drop van je.” Maar Bas Pipi stak zijn middelvinger tegen haar op.

   “Dan doe ik het zelf,” raasde de Shi. “Ik zal haar zelf doodmaken.” Zij ging naar de keuken en spoot gif in de grote mango’s die op het aanrecht lagen. Zij verkleedde zich als een oude vrouw en strompelde naar het huisje van de moortjes.

   “Lekkere mango’s,” riep zij met een beverige stem. Roetzwartje kwam naar buiten. Mango was haar lievelingsvrucht en zij lustte er wel een. “Kies maar eentje,” zei de oude vrouw met een valse stem. Roetzwartje merkte dat niet en nam de grootste. Nauwelijks had zij een hap genomen of zij viel dood neer. De Shi gierde.

   Meteen toen zij thuis kwam, vroeg zij aan de papegaai wie de mooiste van het land was. “Iedereen is lelijk en de Shi is mooi,” antwoordde de papegaai. De Shi rolde over de vloer van blijdschap.

   ’s Avonds keerden de moortjes huiswaarts en vonden Roetzwartje dood op de vloer. De zeven moortjes weenden zeven dagen en zeven nachten, en toen het tijd werd om haar te begraven, zagen zij dat haar zwarte huid even mooi glansde als toen zij nog in leven was. Zo’n mooi meisje kunnen wij niet aan de wormen voeren, vonden zij en zij besloten een glazen kist te maken, die zij op de hoogste top van de berg neerzetten.

   De volgende dag kwam de zoon van de Shon van Sabana langs op zijn paard. Hij zag iets glinsteren boven op de berg en ging kijken. Toen hij het mooie Roetzwartje in de glazen kist zag liggen, viel hij bijna van zijn paard en stootte de kist om. Door de schok schoot een stuk giftige mango uit Roetzwartjes keel. Zij deed haar ogen open en zag de jongeman. Zij werden meteen verliefd op elkaar.

   Later die dag vroeg de slechte Shi aan de papegaai wie de mooiste van het land was en deze antwoordde: “O Shi, heel mooi bent u, maar de jonge Shi van Sabana is veel mooier nu.”

 

 

Sunday, November 3, 2013

Konosé bo Isla 2013-09: Bekend boek

Ik moest constateren dat mijn bursalen langzamerhand
‘verhollandsten’ en dat Nederland met rasse schreden ‘vercuraçaoste’;
tussen de twee werelden was geen essentieel verschil meer:
het was één pot nat geworden...


Vraag: Welk boek van welke schrijver eindigt met bovenstaande passage?

Sluitingsdatum: zondag 1 december 2013.

Prijs: een cadeaubon van The Cinemas

Sponsor: ESCRIBA N.V.

(Het inzenden van het antwoord gebeurt via e-mail:
royevers@gmail.com
of door een reply op de door u ontvangen mail. De winnaar wordt door loting bepaald uit de goede inzendingen.)

 

 

Konosé bo Isla 2013-08: antwoord

Antwoord: Ma Koko (uit het verhaal "Kon araña a nase na Kòrsou")

Er zijn 5 inzendingen, waarvan 4 goed.

Flavia Vasco De Sousa
H. J. De Windt
Daianhara Coeriel
Iraima Offermans
Viola Statia

De winnaar is H.J. De Windt

Iedereen bedankt voor het meedoen. 

Sint en Piet


Toen wij klein waren, verscheen Sinterklaas ieder jaar rond deze tijd op het toneel. Hij kwam nergens vandaan, hij verscheen uit het niets zoals dat een heilige betaamt. Op school probeerden zij ons wijs te maken dat hij uit Spanje kwam. Wij waren wel klein, maar niet achterlijk. Als hij uit Spanje kwam, dan had hij Spaans moeten spreken en Sinterklaas sprak Nederlands, exact als de fraters.

   Bij ons in de buurt in Otrobanda kwam Sinterklaas uit de Rifwaterstraat of uit de Elleboogsteeg, wij wisten nooit precies. En als hij in de steegjes verscheen, was dat nooit te paard, want Betto kon geen paard rijden. De oudere jongens wisten dat het Betto was. Hoe wisten ze dat? Omdat Betto ieder jaar rond deze tijd een tabberd naar de laundry in de Breedestraat bracht. En Chinese kinderen konden ook roddelen. In het Chinees weliswaar, maar Betto en San Nikolas waren onvervalste Papiamentse woorden.

   Op Sinterklaasavond renden de pieten door de steegjes. Sommigen hadden hun gezicht met zwarte schoensmeer geschminkt, waardoor ze de volgende ochtend onder de puisten zaten. Anderen waren gewoon bruin of blank, maar allemaal hadden ze een roe in de hand en een muts op hun hoofd. Dat was het minimum wat je moest hebben om een piet te zijn. Nee, niet waar. Zij hadden ook zakken snoep bij zich en dat vonden wij het belangrijkste, de rest kon ons gestolen worden. Zwart of niet, het zou ons worst wezen.

   De pieten renden dus door de steegjes en iedereen die ze tegenkwamen, kreeg een pak slaag met de roe. Wat hadden wij een lol. “Piet kabriet,” schreeuwden wij. Er was geen Sinterklaas te bekennen. De pieten renden de huizen van de buurtbewoners, die televisie zaten te kijken, binnen en strooiden snoepgoed. Ik heb nooit begrepen waar die snoep vandaan kwam.

   Bij een van de huizen waar een welgesteld gezin woonde, kwam Sinterklaas op bezoek. Geen Betto, maar een echte Sinterklaas met echte pieten. Die renden niet door de steegjes, maar liepen deftig naast Sinterklaas. Wanneer zij binnen waren, gingen wij door de jaloezieën gluren. Sinterklaas ging op een mooi versierde stoel zitten en de pieten gingen, zonder roe, stokstijf naast hem staan. Er waren een heleboel kinderen binnen, geen enkele uit de buurt. De dochter des huizes, onze leeftijd, was het middelpunt van de belangstelling. Op een tafel in een hoek lagen een heleboel cadeaus. Sinterklaas had die waarschijnlijk eerder die dag, toen wij op school zaten, door de pieten laten bezorgen. De pieten strooiden geen snoepgoed, maar ieder kind kreeg een hele chocoladereep. Bij ons thuis moesten wij het met ons zessen doen met één reep.

   Op school kwam Sinterklaas als verrassing altijd onaangekondigd op bezoek. Althans, dat dacht hij. Frater Andreas was het hoofd van het Sint Thomas College en gaf les in de zesde klas. In zijn klas zaten allemaal grote jongens die twee of drie keer waren blijven zitten en vanwege hun leeftijd waren overgegaan. Die hadden geen boodschap aan Sinterklaas, die timmerden liever elkaars koppen in mekaar. Zodra frater Andreas verdween om zich te verkleden, verspreidden zij het nieuws. Wanneer Sinterklaas aankwam, letten wij allemaal op zijn bril.

   Het hoogtepunt van het Sinterklaasfeest was de schoentjesnacht, wij kenden geen pakjesavond. Sommige kinderen zetten een oude schoen en wat gras uit de tuin voor het paard van Sinterklaas. Ik zette mijn nieuwe schoen en een wortel, ik had in een boek gelezen dat het paard liever wortels at. Ik stopte er ook een lang verlanglijstje bij, zo hoopte ik meer cadeaus te krijgen dan de andere kinderen. Maar de Sinterklaas die bij ons langskwam, was klaarblijkelijk blind of hij was een analfabeet. Ik kreeg ieder jaar heel andere dingen dan waar ik om vroeg. Ik vroeg een autoped en kreeg een pijl en boog, die bij het eerste gebruik al in tweeën brak. Krak.

   Maar er waren ook kinderen in de straat die niets kregen. Noch van Sinterklaas, noch van Zwarte Piet, noch van de witte piet. Die mochten met de kapotte pijl en boog spelen.

                  

 

 

Wereldproblemen


Serapio analyseert de wereld zittend voor de televisie. Hij zapt naar CNN. Waar moet het naartoe met de verhoging van het schuldenplafond? Tot waar moet het verhoogd worden? Tot aan de hemel en totdat de overheid al het geld heeft opslokt? De werkeloosheid loopt de spuigaten uit. Wat is er gebeurd met de American Dream, Amerika het land van grenzeloze mogelijkheden. Van schoenpoetser tot bankdirecteur. Sinds Obama president is, denken de zwarte Amerikanen dat zij niet meer hoeven te werken. En dan de ambtenaren die lekker thuis zitten. Als zij hier zoiets zouden flikken, dan komen die overheidsdienaren nooit meer terug naar het werk. Als ze maar doorbetaald krijgen.

   Hij zapt naar Nederland 3, De Wereld Draait Door. Aan tafel zit als gast van Matthijs van Nieuwkerk een profvoetballer die recent uit de kast is gekomen.

   “Maria,” schreeuwt Serapio tegen zijn vrouw. “Doe alle kasten op slot. Timmer ze dicht. Wie hier in de kast zit, blijft erin.” Homoseksualiteit moet afgeschaft worden. Homoseksualiteit is een objectieve afwijking, zei de Paus. Die kan beter zijn mond houden en eens kijken hoeveel verkeerde priesters er wel niet op zijn rots zitten.

   In de buurt waar hij opgroeide, waren geen homo’s. Ja, twee jongens. Maar die waren door hun grootmoeders als mietjes opgevoed. Hoe wil je anders dat zij opgroeien? Eentje is later getrouwd en heeft twee kinderen, die is bekeerd.

   Serapio zit voor de televisie in de grote leren stoel die hij tien jaar geleden op zijn vijftigste verjaardag cadeau heeft gehad. Het leer is helemaal gescheurd, maar hij wil de stoel voor geen geld van de wereld wegdoen. Hoe Maria ook smeekt, want die vindt hem afschuwelijk staan in de huiskamer, vooral met Kerst.

   “Maria!” schreeuwt Serapio weer. “Moet ik soms doodgaan van de dorst?”

   Maria aarzelt om op te staan. Zij vindt het juist heel interessant te horen wat die profvoetballer te vertellen heeft.

   “Laat hem bij het damesteam gaan voetballen,” oppert Serapio. “Moet ik zelf opstaan? Au, ik krijg weer een steek in mijn lies.” Serapio mankeert niets aan zijn lies.

   Maria staat op om het traditionele glas whisky in te schenken. Eerst het glas helemaal vullen met kleine ijsblokjes en daaroverheen een flinke scheut White Label. Serapio zit dan de hele tijd te rinkelen met het ijs in het glas. Dat geluid werkt al dertig jaar op Maria’s zenuwen.

   Hij zapt door. Pauw & Witteman, weer een kletsprogramma. Wat kunnen die Nederlanders toch kletsen, zeg. Of er bezuinigd moet worden bij de publieke omroepen. Hij kent publieke vrouwen, publieke instellingen, de publieke sector, maar publieke omroepen? Nee.

   “Maria, wat zijn publieke omroepen?”

   “De Vara, NCRV, de EO, VPRO, televisie ... eh, dingesen die subsidie van de overheid krijgen.”

   “Geld van de overheid is geld van de belastingbetaler. Dan ben ik er tegen.”

   “Waartegen?” vraagt Maria. “Dat er bezuinigd wordt?”

   “Nee, dat de overheid geld geeft.”

   “Dan ben je ervoor.”

   Serapio trekt een rare snoet. Dat doet hij altijd wanneer Maria hem te slim af is.

   Oppositiepartijen D66, SGP en ChristenUnie sluiten akkoord met regeringspartijen PvdA en VVD over kabinetsbegroting. Hoort hij dat goed?

   “Maria, hoor ik dat goed?”

   “Gelukkig ben je nog niet doof.”

   Hij zat ook in de politiek op een blauwe maandag, in de oppositie. Dat was simpel, op alle voorstellen van de coalitie moest je tegen stemmen. Hij las de stukken niet eens. Af en toe, om het spannend te maken, verliet de hele oppositie de vergadering. Dan gingen ze gezellig een biertje drinken bij de Dominicaanse verderop, er zaten alleen maar mannen in de fractie. In Aruba wilden zij op een gegeven moment uit frustratie de statendebatten afschaffen, de oppositie kwam toch nooit opdagen.

   “Serapio, het gas is op,” roept Maria vanuit de keuken. “Ga bij het benzinestation snel een kleine gasfles halen, de funchi wordt hard.”

   Daar heeft hij nou een hekel aan. Gestoord te worden voor onbelangrijke zaken terwijl hij bezig is met wereldproblemen.

  

       

 

 

Sunday, October 6, 2013

Konosé bo Isla 2013-08: Shi Maria



Shi Maria is een goede vrouw voor Nanzi. Zij doet alles voor hem. In een van de verhalen echter heeft Shi Maria een andere naam.

Vraag: Welke naam?

Sluitingsdatum: zondag 3 november 2013.

Prijs: een cadeaubon van boekhandel Mensing.

Sponsor: ESCRIBA N.V.

(Het inzenden van het antwoord gebeurt via e-mail:

royevers@gmail.com

of door een reply op de door u ontvangen mail. De winnaar wordt door loting bepaald uit de goede inzendingen.)



Konosé bo Isla 2013-07: antwoord


Antwoord: Het wijkpark Oude Westen aan de Kruiskade.

Er zijn 13 inzendingen, allemaal goed.

Iraima
Viola Statia
Hans
Yolanda Chakoetoe
Flavia
Julius Margaretha
Niels Augusta
Regina van der Biest
Daianhara Coeriel
Gouverneur, Meredith
Glyraine Jukema
Selly The Cake Lady de Kaster
W Peney

De winnares is Viola Statia

Iedereen bedankt voor het meedoen. 
 

Gulzig

“Nanzi zou Nanzi niet zijn, als hij niet weer een nanzistreek uithaalde,” zegt monsieur Delacourt van de ambassade, terwijl hij mij aankijkt met de grijns van een zelfingenomen dorpspsychiater.
   “Wat heeft die Nanzi nu weer uitgevreten?” vraag ik.
   “Waarmee heeft hij zich weer volgevreten, moet je liever vragen,” antwoordt monsieur Delacourt en pakt een tompoes van een schaal op tafel. Hij eet die op en begint te vertellen.
   Shi Maria bakt iedere ochtend pannenkoeken voor Nanzi. Pannenkoeken gemaakt van meel, water en een beetje suiker, en die dus nergens naar smaken. Je kunt evengoed op een stukje karton kauwen, moppert Nanzi.
   “Nanzi, het vuur is uitgegaan,” schreeuwt Shi Maria vanuit de tuin.
   “Mijn vuur is ook bijna uit van de honger,” mompelt Nanzi. “Pegasaya,” roept hij zijn jongste zoon. “Pegasaya, nietsnut van een zoon, waar zit je? Kom tevoorschijn. Ga als de bliksem naar Kompa Sese en vraag hem een stukje vuur. Schiet op, anders geef ik je een pak slaag dat je zelf in brand vliegt.”
   Pegasaya rent zo snel als zijn korte pootjes hem toestaan naar zijn peetoom Kompa Sese.
   “Ha, kijk eens wie we daar hebben? Pegasaya, mijn brave jongen, waarom zo’n haast? Hier heb je een glaasje limonade.”
   “Goede morgen, Padrino,” spreekt Pegasaya buiten adem, “mijn vader vraagt …” De woorden blijven hem in de keel steken, want hij ruikt de lekkere geur van pannenkoeken. Hij begint te watertanden.
   “Je ruikt zeker de pannenkoeken die ik aan bakken ben, mijn lieve jongen,” zegt Sese met een glimlach. “Hier heb je er twee, eet ze rustig op.”
   Dat advies is aan Pegasaya niet besteed, in een mum van tijd werkt hij de pannenkoeken naar binnen.
   “En wat is het doel van jouw bezoek?” vraagt Sese. “Een stukje vuur voor je vader?”
   “Ja, padrino,” antwoordt Pegasaya met een glimmende mond.
   Kompa Sese stopt een stuk gloeiende houtskool in een blikje en geeft Pegasaya nog twee pannenkoeken voor onderweg.
   Thuis aangekomen treft hij zijn vader slapend aan in een hangmat. Als je slaapt, heb je geen honger, is Nanzi’s filosofie. Maar hij heeft een scherpe neus. Hij springt uit het hangmat.
   “Jij hebt pannenkoeken gegeten,” zegt hij tegen de arme jongen en grijpt hem bij de keel. “En zeg mij niet dat het niet waar is, anders waren dat de laatste pannenkoeken die je ooit gegeten hebt.”
   “Ja, ja, Papa,” stottert de jongen door een dichtgeknepen keel. Nanzi houdt hem ondersteboven en een stuk pannenkoek valt uit zijn zak. Nanzi stopt die meteen in zijn mond.
   “Nondeju, hier zitten eieren in. Waar haalt Sese eieren vandaan in deze slechte tijden?” Sneller dan de bliksem staat Nanzi voor de deur van Sese.
   “Sese! Sese, mijn beste vriend, waar ben je? Ik ben het, Nanzi. Sese, je bent een goede vent. Mijn lieve zoon heeft geen betere peetoom kunnen wensen … Sese, verdomme, kom naar buiten. Ik heb niet de hele dag de tijd om hier te staan schreeuwen.”
   Sese komt op zijn dooie gemak naar buiten. “Wat moet je weten, Nanzi?” vraagt hij argwanend.
   “Waar jij de eieren vandaan haalt. Weet je dat dat strafbaar is?”
   Sese glimlacht. “Dat gaat je geen klap aan.”
   “Ik geef je aan bij de soldaten van de koning,” dreigt Nanzi.
   Sese geeft zich gewonnen. “Iedere nacht ga ik naar het nest van de slang en neem een paar eieren mee, zij merkt er niks van.”
   “Vannacht ga ik mee,” zegt Nanzi vastberaden. En zo gaan de twee iedere nacht eieren stelen uit het nest van de slang. Maar Nanzi heeft niet genoeg aan een paar eieren, hij gaat elke nacht alleen terug om meer eieren te halen, manden vol. Totdat de slang het op een nacht merkt. Zij komt plotseling tevoorschijn en bijt Nanzi in de billen.”
   Monsieur Delacourt blijft stil en ik blijf hem verwonderd aankijken. Hij pakt zijn vijfde tompoes van de schaal en propt die in zijn mond. “De moraal van het verhaal is, dat je nooit gulzig moet zijn,” spreekt hij met volle mond.
     

          

Verspilling

“Fèfè, moet je eens luisteren. Een derde van het voedsel dat wereldwijd wordt geproduceerd, wordt niet gegeten, maar verspild.”
   Fèfè geeft geen kik en blijft in dezelfde houding zitten op het bankje voor de toko van de Portugees: met de benen gestrekt en met zijn rug geleund tegen de opengeklapte voordeur van de toko. Een eeuwig luciferstokje in zijn mond dat dienst doet als tandenstoker. Hij heeft net zijn tweede kopje koffie op, met veel melk en drie grote scheppen suiker, helemaal verkeerd.
   “Het gaat om 1,3 miljard ton voedsel per jaar,” lees ik verder voor uit de krant. “Kun je je dat voorstellen, Fèfè?” Niet, dus.
   Fèfè is met iemand aan de praat geraakt die hem op een pastechi trakteert. Dat is zijn ontbijt: twee kopjes koffie en een pastechi. Straks zal iemand hem trakteren op een malta, dat geeft energie. Wanneer hij zijn onderstand geïnd heeft, koopt hij zelf het ultieme energiedrankje, een mix van malta, gesuikerde koffiemelk, een geklopt ei en een scheutje cognac.
   “Dat betekent dat van de negen karbonades die de Chinees bakt, er drie weggegooid worden.”
   Fèfè springt op. “Welke Chinees?” vraagt hij, klaar om uit te rukken.
   Vroeger werd er geen voedsel weggegooid. Als een stukje brood per ongeluk uit je handen op de grond viel, raapte je het op, veegde het schoon, kuste het en stak het in je mond. Dat kussen is altijd een mysterie voor mij gebleven. Misschien dat het stukje brood geassocieerd werd met de passage ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’ uit het Onze Vader.
   Overblijfselen van het avondeten werden ook niet weggegooid, althans niet in de vuilnisbak. Zij werden gedeponeerd in een aparte bak, eigenlijk een kerosineblik, bestemd voor varkensvoer. Een varkenshouder uit Banda ‘Bou haalde op gezette tijden al het afval uit de buurt op. De voorloper dus van de biobak. Eind van het jaar, tegen de feestdagen, kreeg iedereen als tegenprestatie een stukje varkensvlees, wanneer de varkens geslacht werden.
   Fèfè is weer op zijn bankje gaan zitten na begrepen te hebben dat de bewuste Chinees alleen maar in abstractie bestond, slechts ter illustratie. De Chinees gooit niets weg. De vrouwen die aardappels schilden bij de Chinees in de Breedestraat in Otrobanda, verkochten de etensresten voor een gulden per blik als hondenvoer.
   Traditioneel werd er ook geen voedsel verspild. Wanneer een geit geslacht werd, werd alles gebruikt. De kop werd gekookt en samen met de lever gestoofd tot een gerecht dat tegenwoordig als een delicatesse beschouwd wordt. De hersenen werden met eieren gebakken en op brood gegeten. Het bloed werd gebakken en met peper en citroen op brood (Curaçao) of met funchi (Bonaire) gegeten.
   Het vlees dat over was, werd ingezouten en aan de waslijn gehangen om in de zon te drogen. Zo kreeg men yòrki. Tegenwoordig moet men naar Bonaire afreizen om echt lekkere yòrki te krijgen. Vanwege de geur is het geen compliment wanneer iemand tegen je zegt dat je naar yòrki ruikt.
   Het onderste gedeelte van de poten werd in de as van houtskool begraven en na een week opgegraven. De pootstukken werden uitgekookt om de wormen te doden en daarna in cactussoep (kadushi) gegooid voor de lekkere smaak.
   Wat bleef er over van de geit? Niet veel. O ja, de ballen van de bok. Die werden ook gebakken. Een lekkernij voor liefhebbers.
   “Opvallend is dat vooral in arme landen winkels en consumenten zuinig zijn op voedsel,” lees ik verder.
   “Wat wil je daarmee zeggen?” vraagt Fèfè, terwijl hij zijn linkeroog dichtknijpt en mij wantrouwend aankijkt. “Dat wij arm zijn? Weet je hoeveel wij verspillen op dit eiland? En niet alleen voedsel, maar vooral geld aan allerlei flauwe kul. Ik heb niets te verspillen, want ik heb niets.”
   “In rijke landen gaat maar liefst 39 procent van het voedsel verloren.”
   “Hou nu op met die flauwe kul, je verspilt mijn tijd,” zegt Fèfè en rekt zich uit.     


Tuesday, September 3, 2013

Konosé bo Isla 2013-07: Vakantie



Vraag: Ik ben hier in Rotterdam. Waar precies ?

Sluitingsdatum: zondag 6 oktober 2013.

Prijs: een cadeaubon van De Dames.

Sponsor: ESCRIBA N.V.

(Het inzenden van het antwoord gebeurt via e-mail:


of door een reply op de door u ontvangen mail. De winnaar wordt door loting bepaald uit de goede inzendingen.)


Konosé bo Isla 2013-06: antwoord

Antwoord: Marg’i Shon Minguel

Er zijn 6 inzendingen, allemaal goed.

Daianhara Coeriel
Dennis Blanken
Yolanda Chakoetoe
Regina van der Biest
Joyce Mahabali
Niels Augusta

De winnares is Daianhara Coeriel


Iedereen bedankt voor het meedoen. 

Hopi bon

Als je aan een willekeurig iemand vraagt hoe het ermee gaat, zal in negen van de tien gevallen de persoon antwoorden met ‘basta bon’, nooit met ‘hopi bon’. Het is nooit helemaal goed, er valt altijd iets te klagen. De zon schijnt te fel, de wind waait te hard, het verkeer is te druk, de kinderen zijn te stout, de suiker is te duur.
   Ik zal niet te diep ingaan op de taalkundige aspecten van de uitdrukking ‘basta bon’, maar zij betekent zoiets als tussen slecht en goed. De interpretatie is afhankelijk van de situatie. Als iemand ernstig ziek is geweest, dan is ‘basta bon’ positief. Maar als Churandy Martina basta bon rent tijdens de WK Atletiek, dan heeft hij het helemaal niet goed gedaan. Hoewel zijn gouden glimlach alles weer goed maakt. “Ik ben blij man.”
   Als je aan mijn dochter vraagt hoe het ermee gaat, dan antwoordt zij steevast: “Heel goed. Prima.” Meestal blijft de persoon die de vraag gesteld heeft dan stil. Hoe kan dat nu? Het kan toch niet prima gaan? Met mij gaat het niet prima, waarom met haar wel? Dus mensen kunnen het niet verdragen dat het met iemand anders heel goed gaat en met hen basta bon.
   Wij doen de dingen ook nooit helemaal goed, nooit perfect. Er ontbreekt altijd wat aan. Wij zijn gewend geraakt aan middelmatigheid. Het streven naar perfectie is vermoeiend. Wij verven ons huis en bij de laatste muur is de verf op. De exacte kleur die wij nodig hebben om het werk af te maken, krijgt de verfwinkel niet gemixt. Bij de derde keer teruggaan, geven wij het op, dan maar een andere kleur, geen mens die er iets van zegt. Misschien hadden wij beter moeten plannen. ‘In Search of Excellence’ van Tom Peters was ook te vermoeiend om te lezen, gelukkig is het nu verouderd.
   Hoe zou het komen dat wij zo weinig ophebben met perfectie? Zou het een erfenis zijn van de slavernij, zoals veel dingen tegenwoordig? Je zou haast denken dat wij vanaf de schepping slaven zijn geweest.
   De slaaf Pedrito heeft in zijn gammele werkplaats achter zijn gammele hut op een gammele werkbank een perfecte stoel getimmerd. Rietveld zou zijn hoed voor afgenomen hebben. Pedrito gaat trots naar de Shon om zijn kunstwerk te tonen. Onderweg wordt hij teruggefloten door de Bomba, maar hij doet alsof hij West-Indisch doof is en stapt stevig door.
   “Mijn geliefde Shon, met eerbied toon ik u hier mijn bescheiden werkstuk,” spreekt Pedrito, want hij is een beschaafde slaaf.
   “Wat is dat?” vraagt de Shon op een ruwe toon, terwijl hij zijn paard bestijgt.
   “Dit, mijn waarde Shon, is een stoel,” antwoordt Pedrito in spanning.
   “Waar heb je een stoel voor nodig?’ reageert de Shon spottend. “Om op je luie kont te zitten in plaats van te werken, zeker. Hoeveel koeien heb je vanochtend gemolken?”
   “Tien, mijn Shon.”
   “Tien? Waarom geen twaalf?”
   “Omdat er maar tien koeien zijn, mijn Shon.”
   “Niets mee te maken,” antwoordt de Shon en klapt met zijn zweep op de kale kop van de arme Pedrito.
   Als je dat als slaaf meegemaakt hebt, dan kan ik mij indenken dat je later geen zin meer hebt in perfectie.
   Vrijdagmiddag rond zes uur reed ik vanuit de UNA over de EEG-weg richting Piscadera, op weg naar het North Sea Jazz festival. Ik had net les gegeven aan een leuke groep. Even voorbij De Savaan zat het verkeer potvast. Wat was er aan de hand? Een verkeersongeluk? Ik hoorde geen sirenes. Het kon ook niet de minister-president zijn, want deze legt het verkeer niet lam wanneer hij langskomt.
   Na driekwartier bij Piscadera aangekomen, was de puzzel opgelost. Zij hadden de hoofdweg afgesloten bij de afslag naar de hotels. Alleen bezitters van toegangskaarten tot het jazzfestival mochten langs. Een minder perfect begin.
   Verder verliep alles prima. Rob Delannooi beoordeelde het festival met een acht en hij heeft er verstand van. Niet iedereen.
   “Hoe vond je het festival?” vroeg ik aan iemand na afloop.
   “De broodjes stobá waren heerlijk,” antwoordde hij. “Hopi bon.”


            

     

Jazz in een notendop

Afgelopen zaterdag moest ik, in het kader van de open dag van ICUC, in een half uur tijd een presentatie houden met als titel ‘De geschiedenis van jazz’. Als je nu bedenkt dat de muziekvorm die men jazz noemt, omstreeks 1900 ontstaan is in New Orleans en wij nu anno 2013 leven, waarin zelfs de muziek van Paul Anka als jazz beschouwd wordt, in ieder geval, hij treedt binnenkort op tijdens de North Sea Jazz festival Curaçaose editie, dan had ik heel wat uit te leggen in dat half uurtje, niettegenstaande de hulp van onze goede vriend Ed Nahar, ook een fervente jazzliefhebber. Jazz in een notendop dus.
   Wie is er nu in godsnaam geïnteresseerd in de geschiedenis van de jazz, zult u zich afvragen. Vergist u zich niet, er zaten mensen in de zaal. De zaal was niet vol weliswaar, maar ook niet leeg. De mensen die er zaten, waren echt geïnteresseerd in de jazzmuziek, wat je niet kunt zeggen van de meeste bezoekers van het North Sea Jazz festival.  Wat een rare naam trouwens voor een festival gehouden op Curaçao, je zou eerder denken aan Caribbean Sea Jazz Festival.
  “ Grandpa is going to sing at the North Sea Jazz festival,” zegt Paul Anka tegen zijn achterkleindochter.
   “Are you going to Europe without us?” vraagt het meisje dat pas op school heeft geleerd dat de North Sea ergens tussen Engeland en het vaste land van Europa ligt. Paul Anka heeft daar niet meteen een antwoord op.
   “Can you still sing, Grandpa?” vraagt een andere kleindochter.
   “Shut up,” schreeuwt Paul Anka.
   Ik dwaal af. De geschiedenis van de jazzmuziek vertellen in een half uur, ging dus niet. Trouwens die geschiedenis is op het internet te vinden in alle graden van betrouwbaarheid, zoals alles op het internet. Iedere gek kan op het net plaatsen wat hij wil.
   Toen kwam ik op het lumineuze idee, al zeg ik het zelf, om de aanwezigen zelf de veranderingen in de muziek te laten ervaren die zich in de loop der jaren hebben voorgedaan.
   Wij begonnen met ‘The Entertainer’ van Scott Joplin op de piano, het schoolvoorbeeld van de Ragtime muziek. Volledigheidshalve moet ik hier opmerken dat de naam ‘jazz’ nog niet bestond in de periode waar wij het nu over hebben, namelijk rond 1900. Rond die tijd hebben de zwarte Amerikanen, oftewel de Afro-Americans om het eerbiediger uit te drukken, drie muziekvormen geïntroduceerd in New Orleans: de gospelmuziek, de blues en de ragtime. Deze drie muziekvormen vormden de basis voor de jazz.
   Als havenstad onderging New Orleans invloeden uit de rest van de wereld. De stad had ook een rijke traditie aan Europese muziek: de Opera House bijvoorbeeld en niet te vergeten de Mardi Gras. Het is dan ook aannemelijk dat juist daar een heel nieuwe muziekvorm ontstond: de jazz.
   “Wacht eens even,” opperde iemand in de zaal. “Andere steden ondervonden ook soortgelijke invloeden. Die steden hebben ook bijgedragen aan de jazzmuziek.” Dat komt ervan als er deskundigen in de zaal zitten, die moet je eigenlijk niet toelaten.
   Wat hij zei, is waar. In New York bijvoorbeeld heeft zich een eigen ontwikkeling voorgedaan op het gebied van de jazz, maar daar hebben wij het gemakshalve niet over. Ik liet wel het verschil horen tussen jazz uit New Orleans en jazz uit New York. Louis Armstrong versus Duke Ellington.
   Als je het over de geschiedenis van de jazz hebt, dan is het heel belangrijk om je te realiseren dat de jazz, net als alle andere muziek, ontstaan is als dansmuziek. Om dat te ervaren, dansten wij tijdens de presentatie op de tonen van Louis Armstrong en Sidney Bechet. Allebei uit New Orleans, maar Louis Armstrong klinkt rauwer en Sidney Bechet geraffineerder.
   De jazz was dansmuziek in de vorm van de New Orleans stijl, die trouwens in Chicago populair werd, en de Swing stijl, waarvan de Duke Ellington Big Band een van de belangrijkste vertolkers was.

   Rond 1950 maakten Charlie Parker en Dizzy Gillespie hier een eind aan en werd jazz luistermuziek. Zo is de moderne jazz ontstaan, die wij als het meezit eind van de maand op het North Sea Jazz festival kunnen beluisteren.

Water

Ik ben opgegroeid in de steegjes van Otrobanda, om precies te zijn in de Gasthuisstraat, de straat die loopt in westelijke richting van de Zaantjessteeg tot aan de Carthagenastraat en vice versa in oostelijke richting, parallel aan de Breedestraat aan de kant van het Rif, de zuidkant dus. Daar ongeveer.
   Ik kan mij nog vaag herinneren dat watertrucks water rondbrachten in de steegjes van onze buurt en het in kerosineblikken verkochten. De waterdragers liepen tot in de keuken om een drum te vullen. Opmerkelijk is dat zowel de kerosineblikken als de waterdrum van de raffinaderij afkomstig waren.
   Spoedig daarna kregen de huizen waterleiding. Nu moet u zich daar niet veel bij voorstellen. Bij ieder huis kwam er maar één pijp binnen: in de keuken. Dus alleen daar had men stromend water, de huizen hadden geen douche en toilet.
   Onder de waterkraan in de keuken had mijn oma een drum geplaatst, die ze op gezette tijden vol liet lopen. Zij was er heilig van overtuigd dat dat goedkoper was dan iedere keer de kraan open en dicht te draaien. Want iedere keer als je de kraan opendraaide, ging de watermeter als een gek tekeer en dat kostte geld. Niet iedereen in de steegjes kreeg stromend water. Zo kwam onze buurvrouw dagelijks een pan water lenen om te koken.
   Als klein jongetje was je even lang als de drum hoog was, dus je kon met geen mogelijkheid water uit de drum scheppen, tenzij die tot de nok gevuld was. Je kon wel bij de kraan komen, maar je mocht er niet aan komen. Maar mijn oma vond een oplossing voor het probleem, zij plaatste een bankje naast de drum. Anders moest zij telkens opstaan als wij een beetje water wilden.
   Later kregen wij een wasmachine: een onding, de oorzaak van jeugdtrauma’s, een schending van de rechten van het kind. Dat ding moest namelijk gevuld worden en dat moesten wij doen. De wasmachine stond in een speciaal daarvoor gebouwd washok in de tuin, een eind van de keuken vandaan.
   Wij moesten dus in de keuken een emmer vullen door water uit de drum te scheppen, met de volle emmer naar het washok lopen, de volle emmer in de wasmachine kieperen en teruglopen. Dat kieperen ging weleens mis, met alle gevolgen van dien. Wat was logischer dan een waterkraan te plaatsen in het washok? Toen al had ik geen fiducie in het menselijke denkvermogen.
   Water was blijkbaar duur en het bewustzijn dat men zuinig met water om moest gaan, bestond al. Dat bewustzijn had ook een keerzijde. Gelijk met het washok werden ook een toilet en een badhok gebouwd, maar geen douche. Er was immers nergens stromend water behalve in de keuken. Alles gebeurde met behulp van emmers: baden, wassen en toilet doorspoelen. En dit was de keerzijde, het toilet mocht alleen maar doorgespoeld worden na een grote boodschap. Aan kleine boodschappen had mijn oma geen boodschap. Dus na het plassen werd niet doorgespoeld. Daar hebben wij als volk tot de dag van vandaag nog last van.
   Traumatischer was het dat wij na het eten onze handen moesten wassen in het vieze afwaswater in een teil. Waarom niet omgekeerd? Eerst de handen wassen en daarna de vieze potten en pannen in de teil?
   Hoe anders was het in de buitendistricten Banda ‘Riba en Banda ‘Bou. Daar had je de mondi, die alles absorbeerde, als het maar organisch was, grote en kleine boodschappen. Geen plastic zakken, geen oud huisraad, geen autowrakken zoals nu. Ook had je behalve de watertrucks, andere bronnen van vers water: de waterputten, ‘awa di pos’, en de regenbakken, ‘awa di yobe’. Men hoefde niet zuinig te doen.
   Het putwater werd koel gehouden in een aarden kruik, poron. Lekker om te drinken, maar een beetje zwaar op de maag van een verwende stadsjongen. Het regenwater was goed om kroeshaar mee te wassen, zeiden de vrouwen.
   De waterputten zijn verdwenen, de regenbakken staan droog, de watertrucks rijden niet meer en eerstdaags komt de laatste druppel uit de kraan. Ik krijg er dorst van.
        


30 mei

Maria Teresa Janssen de Buena Fe, beter bekend als Teresita, weduwe van wijlen Janssen, chauffeur van bus AC 75, werd die zaterdagochtend wakker met een enorme kater, niet van de drank, maar van de gebeurtenissen van de vorige dag. Zij hoopte dat het allemaal een nare droom was geweest, maar de geur van verbrande rubber drukte haar met neus op de realiteit. Een realiteit die zij nooit voor mogelijk had gehouden op dit o zo vredige eiland. Wat zij vredig noemde, werd door anderen gekwalificeerd als onmondigheid, onderdanigheid, angstcultuur en wist zij veel wat nog meer, door mensen die niet wisten wat onmondigheid was, die niet wisten dat een verkeerd woord jarenlange opsluiting kon betekenen, die niet wisten wat angst betekende om door je eigen broer of zus verraden te worden. Deze mensen hadden gemeend om alles en iedereen die hun lief waren te vernielen en te vernietigen, inclusief haar eigen winkeltje, haar toko Mi Sueño, waarmee zij haar dagelijkse brood verdiende voor haar en haar dochter. Haar winkeltje, althans wat er van over was, moest zij opnieuw gaan opbouwen. Haar dochter zei: “Wij moeten ze doodschieten, Mamá, één voor één, al duurt het tien jaar.” Maar zij was niet iemand met wrokgevoelens. “God is groot,” had zij geantwoord, “wij beginnen weer opnieuw.”
   Als je haar zag, Maria van toko Mi Sueño, zou geen haar op je hoofd vermoeden dat zij niet hier geboren was, ware het niet dat zij het woord Schottegat niet kon uitspreken – Eskotehat, zei ze steevast – terwijl haar wijlen man nota bene als busroute ‘Rond Schottegat’ had. Dat was echter niet de reden waarom zij nooit in de bus van haar man zat. De ware reden was dat het slakkengangetje waarmee haar man reed dusdanig op haar zenuwen werkte, dat zij liever van de stad naar Parera liep. Hoe zij haar man dan had ontmoet, was een mysterie dat zij nooit aan iemand had verteld.
   Haar dochter had die nacht niet thuis geslapen. Zij was na de plundering met een vriendin meegegaan. Zij wilde de oproerkraaiers te lijf gaan met een kapmes, haar vriendin had haar tegengehouden en in de slaapkamer opgesloten. “Het zijn godverdomme dezelfde klootzakken die elke middag hier buiten op de bank bier zitten te drinken op rekening. Wij moeten ze allemaal doodschieten, desgraciados.” Zij bleef maar doorschreeuwen totdat haar moeder het zat was. “Cállate,” schreeuwde zij terug, “jij weet niet wat doodschieten betekent. Jij weet niet dat wij hier zijn omdat ik niet meer wilde weten van doodschieten. Vijftig duizend mensen heeft hij doodgeschoten, in dertig jaar tijd. Onschuldige mensen, zoals jij en ik. Jouw oom Alejandro, verraden door zijn eigen kameraden.”
   Maria Teresa de Buena Fe werd geboren in Santo Domingo, onder het regime van dictator Rafael Leonidas Trujillo Molina, de reïncarnatie van de duivel, een man zonder geweten, zoals Maria Teresa de Buena Fe altijd mompelde, maar nooit hardop zei. Op een paar dagen na, woonde zij precies acht jaar op dit eiland. Op 4 juni 1961, twee dagen na de begrafenis van Trujillo, vertrok zij met al haar hebben en houden, dat wil zeggen met  haar dochter, hiernaartoe. Zij kende niemand, maar merkte algauw dat Dominicaanse vrouwen hier meer dan welkom waren.
   “Hoe gaan wij deze troep opruimen, Mamá?” Haar dochter was thuisgekomen en trof haar aan in het winkeltje, terwijl zij met rode ogen de schade opnam. Daarom was zij vertrokken uit haar geboorteland. Om dit soort toestanden niet meer mee te hoeven maken. Zij had te vaak glasscherven moeten opruimen, nu weer.
   “Mamá?”
   Zij vermande zich. “Wat?”
   “Hoe gaan wij deze puinhoop opruimen?”
   “Wij beginnen bij het begin en eindigen bij het eind.”
   “Lariekoek, Mamá, je kletst maar wat.”
   “Is dat geen toeval?” vroeg Maria Teresa Janssen geboren de Buena Fe. “Op 30 mei wordt Trujillo doodgeschoten, op 30 mei staat Willemstad in brand.”
   “Op 30 mei wordt jouw winkel leeggeplunderd, Mamá.”