Sunday, April 3, 2011

Konosé bo Isla 2011-03: Loempia



De Chinees in het vroegere en inmiddels gesloopte West-end gebouw was bekend om zijn heerlijke loempia’s.

Vraag: Hoe werd vroeger een loempia genoemd in het Papiaments?

Sluitingsdatum: zondag 1 mei 2011

Prijs: een cadeaubon van boekhandel Mensing.

Sponsor: ESCRIBA N.V.

(Het inzenden van het antwoord op de prijsvraag gebeurt via e-mail:

revers@cura.net

of door een reply op de door u ontvangen mail. De winnaar wordt door loting bepaald uit de goede inzendingen.)

Konosé bo Isla 2011-02: antwoord

Antwoord: Doen alsof je iets niet hoort (Oost-Indisch doof)

Er zijn 7 inzendingen, waarvan 4 goed:

Melinda Domacassé
America Augusta
Imogene Rosario
Reginald Römer
Regina v/d Biest
Jamila Romero
Frans Kapteijns

De winnaar is Frans Kapteijns

Iedereen bedankt voor het meedoen.

De hervorming

‘Weet je wat het probleem is?’ vraagt Nanzi aan de tijger die hem de pas afsnijdt.
‘Ja,’ antwoordt de tijger, ‘ik heb honger en er is niets te eten. Als ik mijn maag kon vullen met een magere spin, dan had ik jou al drie keer opgegeten. Maar, bij nader inzien.’
‘Nee, nee, nee,’ zegt Nanzi haastig, ‘daar hebben wij het nu niet over. Ik heb het over het staatsbestel.’
‘Vult het mijn maag, dat staatsbestel?’ vraagt de tijger.
‘Nee. Ja. Wat ik bedoel is dit. Op de keper beschouwd bestaat de gemeenschap uit drie groepen dieren: de denkers, de hebbers en de werkers. En nogmaals op de keper beschouwd moet het staatsbestel, of beter gezegd, het bosbestel ook zo ingericht zijn. De denkers zijn wijs en onbaatzuchtig, dus zij besturen het bos. De kosten van het besturen worden betaald door de hebbers die de goederen bezitten. De werkers produceren de goederen en die worden hen door de bezitters afgepakt. Zo krijgen wij de zogenoemde goederenstroom en economische stabiliteit. Wat ik hiermee probeer te zeggen is dat wij de staat, of beter gezegd, het bos dienovereenkomstig moeten hervormen.’
De tijger die maar de helft verstaat van wat Nanzi zegt, onderbreekt hem.
‘Luister Nanzi, Ik versta de helft van wat je daar raaskalt. Op de keper dit en op de keper dat, vertel mij maar liever, wat is de bottomline?’
‘De bottomline?’ mompelt Nanzi terwijl hij nadenkt. ‘De bottomline is, hoe zal ik het uitleggen, de bottomline is dat jij nooit meer honger zult hebben.’
‘Is dat zo?’ brult de tijger enthousiast. ‘Laten wij meteen gaan hervormen. Waar beginnen wij?’
‘Wij beginnen bij de denkers,’ antwoordt Nanzi opgelucht. ‘Even denken. Wie is de grootste denker van het bos? Natuurlijk, professor dr. Palabrua, laten wij hem gaan opzoeken.’

Professor Palabrua zit gebogen over vijf dikke boeken over de actuariële wiskunde en rekent tien vellen vol. Maar hij komt er niet uit. Wat is de minimale pensioengerechtigde leeftijd van de dieren in het bos? De eendagsvliegen willen hun recht doen gelden. Hoe hij ook integreert en differentieert, hij komt telkens uit op 65 en dat pikt geen hond.
‘Hooggeleerde heer Palabrua,’ zegt Nanzi met een plechtige stem, ‘vergeeft u ons de brutaliteit om zonder afspraak langs te komen en zonder te kloppen binnen te komen.’
‘Insgelijks, hooggezeten heer’ bromt de tijger ook plechtig.
Dr. Palabrua schrikt zich een uil bij het horen van de bromstem van de tijger en fladdert angstig naar de hoogste tak van zijn boomhuis.
‘Hooggeleerde,’ zegt Nanzi geruststellend, ‘u hoeft niet bang te zijn. Wij komen u alleen maar vertellen dat u de grootste denker van het bos bent. Komt u maar naar beneden.’
‘Ik zit liever hier,’ antwoordt de uil die wijs genoeg is om geen van beide gasten te vertrouwen, ‘vertelt u het maar.’
‘Goed dan,’ gaat Nanzi verder, ‘wij zijn zojuist tot de conclusie gekomen dat voor de goede gang van zaken de denkers het bos moeten besturen. U krijgt alle benodigde middelen van de hebbers. In ruil daarvoor moet u naar hun pijpen dansen. De tijger is een hebber, hij blijft hier en zal u alles uitleggen.’

‘Wacht, ik ga mee,’ schreeuwt de tijger die merkt dat Nanzi er stiekem tussenuit knijpt. Onderweg komen zij een boer tegen die een vet varken aan een touw meetrekt.
‘Mag een hebber het bezit van een andere hebber opeisen?’ vraagt de tijger aan Nanzi
‘Er moet altijd iets tegenover staan,’ antwoordt Nanzi, ‘dat heet een ruil.’
‘Hebt u uw leven lief?’ vraagt de tijger aan de boer.
‘Nou en of,’ antwoordt de boer.
‘Dan mag u het behouden in ruil voor het varken,’ zegt de tijger en neemt het touw over van de boer.
‘Jij vergeet iets,’ zegt Nanzi tegen de tijger, ‘ik ben een denker en ik krijg de middelen van de hebbers.’ En hij neemt het touw over van de tijger.

Middelmatigheid

Het elftal loopt trots het veld op in het nieuwe uniform, een zwarte broek en een gele trui: de Geelbuiken van Banda Riba. Chapè vloekt en schopt een steen weg met zijn kromme rechtervoet. Hij blijft op de bank, hij speelt niet mee. Je bent twee keer niet komen trainen, zegt de trainer, dus je doet niet mee. Maar ik heb uitgelegd waarom ik niet kon, antwoordt Chapè boos. De trainer is al op het veld instructies aan het geven aan de spelers. Zij spelen tegen de Kachapas van Banda Bou. Het is een belangrijke wedstrijd, de winnaar moet Curaçao vertegenwoordigen tijdens de regionale kampioenschappen in Suriname.

Chapè of Welek, zo wordt hij ook wel genoemd omdat hij bliksemsnel is, vindt dat hij de beste speler van de club is. Waarom moet hij trainen? Met zijn kromme rechtervoet weet de keeper nooit welke richting hij de bal uitschopt. Hij is degene die altijd de strafschoppen neemt. De keeper springt naar links en de bal rolt rechts het doel binnen. Nu zit hij op de bank. Wij gaan verliezen, bromt hij. Een schande.

Hij vindt het vooral een schande omdat allebei zijn vriendinnen op de tribune zitten, onwetend van elkaar. Allebei zijn komen kijken hoe hij de doelpunten maakt. Zeker drie, had hij beloofd.
Het eerste doelpunt valt, één nul voor Banda Bou. Nu kunnen zij niet zonder mij, denkt Chapè en maakt gebaren naar de trainer. Deze schudt met zijn hoofd van nee. Goooool, twee nul voor Banda Bou. Wat een lamzak, gromt Chapè.

Andrew Jones, Churandy Martina, Jean-Julien Rojer, wat hebben zij met elkaar gemeen? Zij zijn allemaal hier geboren. Akkoord, wat nog meer? Zij zijn alle drie internationaal bekend. Goed, maar nog iets. Hmmm, de lezer denkt na. Nee, wat dan? Alle drie oefenen zij vele uren per dag.

Ja, mijn dikke bult, zegt Chapè, ik moet ook nog werken. Elke dag een paar uur trainen, ben je gek. Twee keer per week is meer dan voldoende.
Er is een regel die zegt dat als je de top wil bereiken in sport, muziek, kunst, etc. of deskundig wil zijn op het een of ander gebied, je 10.000 uur daaraan besteed moet hebben. Alle drie de namen die wij genoemd hebben en waar wij trots op zijn, hebben de 10.000 uur ruimschoots overschreden.

De Canadese schrijver Malcolm Gladwell heeft in zijn boek Outliers: The Story of Success deze zogenaamde 10.000 uur regel populair gemaakt. Volgens Gladwell wordt succes meer bepaald door inzet dan door talent. Natuurlijk speelt talent een rol. Als je twee linkerhanden hebt, word je nooit een goede timmerman.
Ook de omgeving speelt vaak een doorslaggevende rol, zegt Gladwell. Waarom komen zoveel wiskundigen uit China, hardlopers uit Ethiopië, musici uit Cuba? Omdat de omgeving dat stimuleert. Er worden uren in geïnvesteerd. Bewust of onbewust. Wat stimuleren wij?

Middelmatigheid, zegt Reginald V. Römer tijdens de presentatie van zijn nieuwste boek: Sapaté, na bo sapatu! Een boek, 742 bladzijden dik, vol spreekwoorden, gezegden en uitdrukkingen in het Papiaments, met de equivalente vertalingen in het Nederlands, Engels en Spaans. Er staan 10.600 uitdrukkingen in, waaronder natuurlijk herhalingen, want een uitdrukking waar kat en muis in voorkomt, is te vinden onder ‘kat’ en onder ‘muis’.
Middelmatigheid, zegt Römer, omdat wij kiezen voor de weg van de minste weerstand en de tijd niet nemen om iets goed te doen. Dat hij de nodige uren heeft geïnvesteerd in het boek, is evident.

Ik sla het boek open op een willekeurige bladzijde. Mòfi di: ‘Mi ta traha mi kas, pero ku su dak’. Engelse vertaling: If a thing is worth doing, it’s worth doing well. / Do what you do with all your might.
Hé, wat toevallig.

Funchi met bakkeljauw

U luistert naar de radio en u hoort in het nieuws het bericht dat bij een instelling de bewoners boos zijn omdat zij stamppot voorgeschoteld krijgen in plaats van funchi met bakkeljauw. Het probleem is de nieuwe Hollandse kok, alsof er niet genoeg te bakken is in Holland komt een kok helemaal van de andere kant van de oceaan een potje stampen in plaats van in de funchi te roeren.
Uw kinderen hadden geen Hollandse kok, maar toch kregen zij twee keer per week stamppot van groene groenten te eten waardoor zij de volgende dag hun groene poep hadden na te kijken. Dat moet je de kinderen van tegenwoordig niet flikken. Zij hangen meteen aan de hulplijn en vertellen dat zij thuis gruwelijk mishandeld worden.
Krijgen jullie elke dag een pak rammel met een natte riem, vraagt de mevrouw aan het andere eind van de lijn. Neen, antwoorden de kinderen. Worden jullie met de kop in de wasmachine geduwd? Neen, antwoorden de kinderen. Wat verdorie dan wel, vraagt een ongeduldige hulpverleenster. Wij moeten twee keer per week stamppot eten van groene groenten. Wat zeggen jullie daar? Dat verzinnen jullie toch niet? Gruwelijk.
Hallo, zijn jullie er nog? Komen jullie uit een 1- of 2-ouder gezin? Twee ouders. Woont jullie vader nog thuis? Ja, mevrouw. Stamp hem het huis uit. Wij moeten van onze moeder stamppot eten. O ja? Stamp haar ook het huis uit en bellen jullie volgende week weer voor een follow-up. Hebben jullie het nummer?
En dan hebt u een vriend die zegt dat hij geen geld heeft om gezond te eten. Weet je wat een pakje kruidenthee kost in de winkel? Kruidenthee om je van binnen schoon te spoelen gelijk een wit laken? Dat is niet te betalen. Daarom gaat uw vriend naar McDonalds, Burgerking en Kentucky omdat daar de thee goedkoop is. En u legt uw vriend uit dat hij in de nieuwe markt goedkoop groenten kan kopen en daarmee een lekkere en gezonde pot kan stampen. En uw vriend snapt niet dat gezond ook nog lekker kan zijn.
Een andere kennis komt bij u klagen dat haar kinderen niet gezond willen eten en geen groenten lusten. Zij zet elke dag groente en fruit voor hun neus, maar zij raken die niet aan. En wie eet dan de groente en het fruit op, vraagt u aan uw kennis. Niemand, antwoordt zij. U ook niet, vraagt u verbaasd. Ik krijg het niet door mijn keel, antwoordt zij en trekt een vies gezicht.
Ook de overheid klaagt van obesitas dit en obesitas dat. De mensen zijn te dik, de jeugd is te dik. Er moet een nationale bewustwordingcampagne opgezet worden. Op school, op kantoor, op straat. Meer groenten en fruit op tafel. De mensen moeten meer bewegen, het liefst in het openbaar, op het Brionplein, met dure sportkleren aan van bekende merken. De overheid stelt dus een commissie in om dit alles in kaart te brengen en een rapport te schrijven en een congres te organiseren. De commissie vergadert na kantoortijd wanneer iedereen precies honger krijgt en de voorzitter vraagt voordat de vergadering begint wie snel een emmer Kentucky gaat halen.
In de zomer gaat u naar Nederland op bezoek bij de kinderen die groot en sterk en slim zijn geworden, en u maakt uw koffer open en haalt er allerlei lekkere dingen uit die u glimlachend op tafel uitstalt -pepersardientjes, libby’s sausijsjes, club social beschuiten- en de jongste zegt: Dit kunnen wij allemaal krijgen aan de Kruiskade. U kijkt een beetje sip en zij nemen u mee uit eten. Waar gaan wij? Een verrassing, een eettent in Zuid waar zij allerlei lekkere dingen hebben. U ziet flatwoningen met satellietschotels. U ziet hoofddoeken en kinderwagens. U ziet... verrek is dat niet Djidji van Boca Sami? Hier is het. Buiten staat een groot bord en u leest: Dagschotel: funchi met bakkeljauw. Hebben jullie ook stamppot, vraagt u.