Sunday, November 4, 2012

Konosé bo Isla 2012-10: Taalkunde

Hieronder staan vier woorden in het Papiaments:

Frizjidèr, wasmashin, katapila, kèts.

Vraag: Welk van de vier woorden hoort taalkundig niet thuis in het rijtje?

Sluitingsdatum: zondag 2 december 2012

Prijs: een cadeaubon van Candy Barrel.  

Sponsor: ESCRIBA N.V.

(Het inzenden van het antwoord op de prijsvraag gebeurt via e-mail:


of door een reply op de door u ontvangen mail. De winnaar wordt door loting bepaald uit de goede inzendingen.)


Konosé bo Isla 2012-09: antwoord

Antwoord: Sino America was de laundry gevestigd in het gebouw van Cinelandia

Er zijn 5 inzendingen, waarvan 2 goed.


Willy Maal
Reginald Römer
Yolanda Chakoetoe
America Augusta
Corinne Boye

De winnares is America Augusta

Iedereen bedankt voor het meedoen.

De wind

‘De wind waait’ is een uitspraak vergelijkbaar met ‘de cirkel is rond’. De cirkel kan niets anders zijn dan rond, zo kan de wind niets anders doen dan waaien. In een strikt natuurkundige zin dan. De wind is het stromen van lucht van de ene plaats naar de andere, veroorzaakt door drukverschillen in de atmosfeer.
   “Daar heb ik geen boodschap aan,” zegt Bartholomeus de dichter en schrijver, “leg dat maar uit aan Lucretius mijn teckel of aan Maria Magdalena, de poes van mijn buurvrouw. Voor mij is de wind een poëtisch element, een bron van inspiratie, vooral door zijn afwezigheid bij achtendertig graden in de schaduw.”
   Bartholomeus ten spijt, de wind is niet stoffelijk, je kunt de wind niet in een doos stoppen.
   “Ho, ho, ho,” protesteert de poëet, “nu word ik even dichterlijk verontwaardigd. Als je de duvel in een doos kunt krijgen, dan kun je ook de wind in een doos krijgen. Je gaat mij toch niet vertellen dat de duvel niet stoffelijk is. En voor uw informatie, de wind kan ook huilen.” En alsof de duvel ermee speelt, begint buiten de wind te huilen. And the wind cries Mary.
  Wie een luchtstroom van plaats A naar plaats B zaait, zal een luchtstroom met een snelheid van honderd kilometer per uur oogsten. In zoverre heeft Bartholomeus gelijk dat dit niet zo gezegd wordt. Wie wind zaait zal storm oogsten. Het zaad brengt geen koren voort, en als het al vrucht draagt dan geeft het geen meel, en als het al meel geeft dan wordt het door vreemden verslonden.
   “En of ik gelijk heb, maar nu moet je als de sodemieter ophouden met dat Bijbelse geouwehoer, want ik word echt poëtisch boos. Niemand heeft hier wind gezaaid en niemand zal dientengevolge storm oogsten. Het volk heeft gekozen en de stem van God is de stem van het volk, of omgekeerd, ja omgekeerd. En daar kan geen enkele zuurpruim ook maar ene moer aan veranderen. De lezer vergeve mij mijn plebejische taalgebruik. Wie met pek omgaat, wordt ermee besmet. Ga maar schrijven over Nanzi en zijn kornuiten of zo, maar zit geen onzin uit te kramen waar Lucretius geen brood van lust.”
   Bartholomeus kan als dichter en als schrijver op het dak gaan zitten, ik ga verder. De wind die het hele jaar door vanuit dezelfde richting waait, is ook karakteristiek voor ons klimaat. De noordoostpassaat, waar je tenminste op kan rekenen, werd al door de fraters bezongen.
   “Wat bedoel je met het bijwoord tenminste?”
   Het antwoord aan een dwaas is zwijgen. Dus de wind werd al door de fraters bezongen in het bekende lied ‘Schoon is de West’.
   “Je geeft geen antwoord. Bedoel je dat je niet op het volk kan rekenen? Dat het volk niet standvastig is? Wat is er standvastiger dan de ingeslagen weg voort te zetten, als dat het is wat men wil. Wat doet je denken dat je het beter weet dan het volk?  Potentia ad populum.”
   Gewoon negeren. Dus de fraters bezongen de noordoostpassaat al in het liedje ‘Schoon is de West’.
Schoon is de West, is 't land mijner dromen,
Heerlijk omstuwd door de ruisende zee.
Ruw zijn de rotsen en grillig de bomen,
Krachtig de wind als hij waait langs de ree.
   “Hou op, ik word er kotsmisselijk van. Dit klinkt 24-karaats koloniaal. Als hij waait langs de ree. Waar is de t gebleven? Van wie is het lied, zei je? Van de fraters? Je maakt mij niet wijs dat je bij de fraters op school bent geweest, daar ben je te zwart voor. En nu moet ik een wind laten. Krachtig de wind als hij komt uit mijn ree.
   Het gaat hem voor de wind.
    

Hoe Nanzi Cha Tiger beetnam

Iedereen was bang voor de grote machtige tijger Cha Tiger, letterlijk vertaald ‘Vriend Tijger’, een vertaling van niks natuurlijk, want Cha Tiger was een vriend van niemand. Wanneer hij brulde, trilde iedereen op zijn benen.
   “Ik ben niet bang voor die stomme tijger,” zei Nanzi tegen zijn makkers. “Wat kan hij doen? Hij kan alleen maar brullen en brullende tijgers bijten niet.”
   “Wat sta je daar te kletsen als een spin zonder kop,” reageerde een van de makkers, een luis, onder de grote cactusboom. “Cha Tiger hoeft alleen maar te blazen en jij belandt op de hoogste tak van de cactusboom. Als hij honger heeft, dan vul jij niet eens zijn holle kies.”
   “Luister jij,” antwoordde Nanzi boos, “jij bent een luis in de pels van het dier. Zal ik jullie bewijzen dat ik niet bang ben? Wedden dat ik op de rug van Cha Tiger kan zitten net als op de rug van de eerste de beste ezel.”
   “Ia, ia,” balkte de ezel terwijl zijn ezelsoren rechtop gingen staan, “ia, ia, wat bedoel je met de eerste de beste?”
   “Dat is een uitdrukking, ezel. Hou je ezelskop en luister naar mij. Morgen rij ik op de rug van de tijger tot voor de poort van het paleis van de koning.”
   “Ha, ha, ha, laat mij niet lachen man,” krijste de luis. “Ha, ha, ha, tot voor de poort van de hel bedoel je.”
   Nanzi keek hem vies aan. Een dezer dagen vertrap ik die uitgehongerde luis, dacht hij.
   “Waar wedden wij om?” vroeg hij hardop.
   “Om je doodskist,” schreeuwde iemand.
   Nu voelde Nanzi zich in zijn kruis getast. “Morgen zullen jullie zien,” zei hij en keerde huiswaarts.
   De volgende ochtend voor zonsopgang bonkte een woedende Cha Tiger op de deur van Nanzi’s huis. De deur begaf het bijna. “Nanzi, kom naar buiten. Met wie drijf je de spot? Kom naar buiten en dan laat ik je zien wie ik ben.” In pels van de tijger grinnikte een luis.
   Nanzi die zich in bed net naar Shi Maria toe draaide, herkende het gebrul van de tijger en schrok zich een aap. Hij schudde Shi Maria wakker.
   “Ja, schatje,” kirde Shi Maria.
   “Niks van ja schatje,” zei Nanzi met bevende stem, “Cha Tiger is aan de deur en hij komt mij afmaken. Wij moeten snel iets bedenken, anders ben je over enkele minuten weduwe. Ik weet wat ik moet doen. Ik doe alsof ik doodziek ben, dan krijgt Cha Tiger medelijden met mij en zal hij mij sparen. Vlug, smeer een kwak vicks op mijn voorhoofd.”
   Shi Maria, die niet wist wat er aan de hand was, deed maar wat Nanzi van haar vroeg. Intussen dreigde de deur te bezwijken onder de kracht van Cha Tiger. Shi Maria deed de deur open en de tijger tuimelde naar binnen.
   “Waar is Nanzi?” brulde hij.
   “Nanzi ligt op sterven,” antwoordde Shi Maria en barstte in krokodillentranen uit.
   Cha Tiger liep door naar de slaapkamer en schrok van het hoopje Nanzi dat hij daar zag liggen.
   “Vaarwel. vriend Cha Tiger,” zei Nanzi met een zwakke stem, “hier zal ik sterven, want ik kan niet naar de dokter lopen.”
   “Wacht, ga niet dood,” zei Cha Tiger haastig, “klim op mijn rug en dan breng ik je.”
   “Breng mij naar het paleis van de koning,” kreunde Nanzi toen hij eenmaal op de rug van de tijger zat, “alleen de hofarts kan mij redden.”
   En zo reed Nanzi op de rug van de tijger naar het paleis van de koning. Onderweg drukte hij een luis dood.