Sunday, October 6, 2013

Konosé bo Isla 2013-08: Shi Maria



Shi Maria is een goede vrouw voor Nanzi. Zij doet alles voor hem. In een van de verhalen echter heeft Shi Maria een andere naam.

Vraag: Welke naam?

Sluitingsdatum: zondag 3 november 2013.

Prijs: een cadeaubon van boekhandel Mensing.

Sponsor: ESCRIBA N.V.

(Het inzenden van het antwoord gebeurt via e-mail:

royevers@gmail.com

of door een reply op de door u ontvangen mail. De winnaar wordt door loting bepaald uit de goede inzendingen.)



Konosé bo Isla 2013-07: antwoord


Antwoord: Het wijkpark Oude Westen aan de Kruiskade.

Er zijn 13 inzendingen, allemaal goed.

Iraima
Viola Statia
Hans
Yolanda Chakoetoe
Flavia
Julius Margaretha
Niels Augusta
Regina van der Biest
Daianhara Coeriel
Gouverneur, Meredith
Glyraine Jukema
Selly The Cake Lady de Kaster
W Peney

De winnares is Viola Statia

Iedereen bedankt voor het meedoen. 
 

Gulzig

“Nanzi zou Nanzi niet zijn, als hij niet weer een nanzistreek uithaalde,” zegt monsieur Delacourt van de ambassade, terwijl hij mij aankijkt met de grijns van een zelfingenomen dorpspsychiater.
   “Wat heeft die Nanzi nu weer uitgevreten?” vraag ik.
   “Waarmee heeft hij zich weer volgevreten, moet je liever vragen,” antwoordt monsieur Delacourt en pakt een tompoes van een schaal op tafel. Hij eet die op en begint te vertellen.
   Shi Maria bakt iedere ochtend pannenkoeken voor Nanzi. Pannenkoeken gemaakt van meel, water en een beetje suiker, en die dus nergens naar smaken. Je kunt evengoed op een stukje karton kauwen, moppert Nanzi.
   “Nanzi, het vuur is uitgegaan,” schreeuwt Shi Maria vanuit de tuin.
   “Mijn vuur is ook bijna uit van de honger,” mompelt Nanzi. “Pegasaya,” roept hij zijn jongste zoon. “Pegasaya, nietsnut van een zoon, waar zit je? Kom tevoorschijn. Ga als de bliksem naar Kompa Sese en vraag hem een stukje vuur. Schiet op, anders geef ik je een pak slaag dat je zelf in brand vliegt.”
   Pegasaya rent zo snel als zijn korte pootjes hem toestaan naar zijn peetoom Kompa Sese.
   “Ha, kijk eens wie we daar hebben? Pegasaya, mijn brave jongen, waarom zo’n haast? Hier heb je een glaasje limonade.”
   “Goede morgen, Padrino,” spreekt Pegasaya buiten adem, “mijn vader vraagt …” De woorden blijven hem in de keel steken, want hij ruikt de lekkere geur van pannenkoeken. Hij begint te watertanden.
   “Je ruikt zeker de pannenkoeken die ik aan bakken ben, mijn lieve jongen,” zegt Sese met een glimlach. “Hier heb je er twee, eet ze rustig op.”
   Dat advies is aan Pegasaya niet besteed, in een mum van tijd werkt hij de pannenkoeken naar binnen.
   “En wat is het doel van jouw bezoek?” vraagt Sese. “Een stukje vuur voor je vader?”
   “Ja, padrino,” antwoordt Pegasaya met een glimmende mond.
   Kompa Sese stopt een stuk gloeiende houtskool in een blikje en geeft Pegasaya nog twee pannenkoeken voor onderweg.
   Thuis aangekomen treft hij zijn vader slapend aan in een hangmat. Als je slaapt, heb je geen honger, is Nanzi’s filosofie. Maar hij heeft een scherpe neus. Hij springt uit het hangmat.
   “Jij hebt pannenkoeken gegeten,” zegt hij tegen de arme jongen en grijpt hem bij de keel. “En zeg mij niet dat het niet waar is, anders waren dat de laatste pannenkoeken die je ooit gegeten hebt.”
   “Ja, ja, Papa,” stottert de jongen door een dichtgeknepen keel. Nanzi houdt hem ondersteboven en een stuk pannenkoek valt uit zijn zak. Nanzi stopt die meteen in zijn mond.
   “Nondeju, hier zitten eieren in. Waar haalt Sese eieren vandaan in deze slechte tijden?” Sneller dan de bliksem staat Nanzi voor de deur van Sese.
   “Sese! Sese, mijn beste vriend, waar ben je? Ik ben het, Nanzi. Sese, je bent een goede vent. Mijn lieve zoon heeft geen betere peetoom kunnen wensen … Sese, verdomme, kom naar buiten. Ik heb niet de hele dag de tijd om hier te staan schreeuwen.”
   Sese komt op zijn dooie gemak naar buiten. “Wat moet je weten, Nanzi?” vraagt hij argwanend.
   “Waar jij de eieren vandaan haalt. Weet je dat dat strafbaar is?”
   Sese glimlacht. “Dat gaat je geen klap aan.”
   “Ik geef je aan bij de soldaten van de koning,” dreigt Nanzi.
   Sese geeft zich gewonnen. “Iedere nacht ga ik naar het nest van de slang en neem een paar eieren mee, zij merkt er niks van.”
   “Vannacht ga ik mee,” zegt Nanzi vastberaden. En zo gaan de twee iedere nacht eieren stelen uit het nest van de slang. Maar Nanzi heeft niet genoeg aan een paar eieren, hij gaat elke nacht alleen terug om meer eieren te halen, manden vol. Totdat de slang het op een nacht merkt. Zij komt plotseling tevoorschijn en bijt Nanzi in de billen.”
   Monsieur Delacourt blijft stil en ik blijf hem verwonderd aankijken. Hij pakt zijn vijfde tompoes van de schaal en propt die in zijn mond. “De moraal van het verhaal is, dat je nooit gulzig moet zijn,” spreekt hij met volle mond.
     

          

Verspilling

“Fèfè, moet je eens luisteren. Een derde van het voedsel dat wereldwijd wordt geproduceerd, wordt niet gegeten, maar verspild.”
   Fèfè geeft geen kik en blijft in dezelfde houding zitten op het bankje voor de toko van de Portugees: met de benen gestrekt en met zijn rug geleund tegen de opengeklapte voordeur van de toko. Een eeuwig luciferstokje in zijn mond dat dienst doet als tandenstoker. Hij heeft net zijn tweede kopje koffie op, met veel melk en drie grote scheppen suiker, helemaal verkeerd.
   “Het gaat om 1,3 miljard ton voedsel per jaar,” lees ik verder voor uit de krant. “Kun je je dat voorstellen, Fèfè?” Niet, dus.
   Fèfè is met iemand aan de praat geraakt die hem op een pastechi trakteert. Dat is zijn ontbijt: twee kopjes koffie en een pastechi. Straks zal iemand hem trakteren op een malta, dat geeft energie. Wanneer hij zijn onderstand geïnd heeft, koopt hij zelf het ultieme energiedrankje, een mix van malta, gesuikerde koffiemelk, een geklopt ei en een scheutje cognac.
   “Dat betekent dat van de negen karbonades die de Chinees bakt, er drie weggegooid worden.”
   Fèfè springt op. “Welke Chinees?” vraagt hij, klaar om uit te rukken.
   Vroeger werd er geen voedsel weggegooid. Als een stukje brood per ongeluk uit je handen op de grond viel, raapte je het op, veegde het schoon, kuste het en stak het in je mond. Dat kussen is altijd een mysterie voor mij gebleven. Misschien dat het stukje brood geassocieerd werd met de passage ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’ uit het Onze Vader.
   Overblijfselen van het avondeten werden ook niet weggegooid, althans niet in de vuilnisbak. Zij werden gedeponeerd in een aparte bak, eigenlijk een kerosineblik, bestemd voor varkensvoer. Een varkenshouder uit Banda ‘Bou haalde op gezette tijden al het afval uit de buurt op. De voorloper dus van de biobak. Eind van het jaar, tegen de feestdagen, kreeg iedereen als tegenprestatie een stukje varkensvlees, wanneer de varkens geslacht werden.
   Fèfè is weer op zijn bankje gaan zitten na begrepen te hebben dat de bewuste Chinees alleen maar in abstractie bestond, slechts ter illustratie. De Chinees gooit niets weg. De vrouwen die aardappels schilden bij de Chinees in de Breedestraat in Otrobanda, verkochten de etensresten voor een gulden per blik als hondenvoer.
   Traditioneel werd er ook geen voedsel verspild. Wanneer een geit geslacht werd, werd alles gebruikt. De kop werd gekookt en samen met de lever gestoofd tot een gerecht dat tegenwoordig als een delicatesse beschouwd wordt. De hersenen werden met eieren gebakken en op brood gegeten. Het bloed werd gebakken en met peper en citroen op brood (Curaçao) of met funchi (Bonaire) gegeten.
   Het vlees dat over was, werd ingezouten en aan de waslijn gehangen om in de zon te drogen. Zo kreeg men yòrki. Tegenwoordig moet men naar Bonaire afreizen om echt lekkere yòrki te krijgen. Vanwege de geur is het geen compliment wanneer iemand tegen je zegt dat je naar yòrki ruikt.
   Het onderste gedeelte van de poten werd in de as van houtskool begraven en na een week opgegraven. De pootstukken werden uitgekookt om de wormen te doden en daarna in cactussoep (kadushi) gegooid voor de lekkere smaak.
   Wat bleef er over van de geit? Niet veel. O ja, de ballen van de bok. Die werden ook gebakken. Een lekkernij voor liefhebbers.
   “Opvallend is dat vooral in arme landen winkels en consumenten zuinig zijn op voedsel,” lees ik verder.
   “Wat wil je daarmee zeggen?” vraagt Fèfè, terwijl hij zijn linkeroog dichtknijpt en mij wantrouwend aankijkt. “Dat wij arm zijn? Weet je hoeveel wij verspillen op dit eiland? En niet alleen voedsel, maar vooral geld aan allerlei flauwe kul. Ik heb niets te verspillen, want ik heb niets.”
   “In rijke landen gaat maar liefst 39 procent van het voedsel verloren.”
   “Hou nu op met die flauwe kul, je verspilt mijn tijd,” zegt Fèfè en rekt zich uit.