Als kind word je geleerd om beleefd te zijn wanneer je tegen ouderen praat. Nu zijn de beleefdheidsvormen in het Papiaments heel subtiel en soms ook ingewikkeld. De grootste boosdoener is het persoonlijk voornaamwoord ‘bo’. Hoe vaak hebben wij een draai om onze oren gehad als kind wanneer wij dat woord gebruikten? Het gebruik van ‘bo’ is verboden. Dit kan leiden tot zeer omslachtige conversaties: ‘Meneer Evers, ik wilde meneer Evers vragen of meneer Evers zo goed wilt zijn om... etc.’ Je wordt er tureluurs van. In het Nederlands gebruikt men ‘jij’ of ‘u’, en de Engelsen hebben zich er makkelijk van afgedaan, zij kennen alleen maar ‘you’.
Wat het gebruik van ‘jij’ of ‘jou’ betreft, zijn de Surinamers erg streng: het mag niet, punt uit, geen discussie. Zo gaat het verhaal van een jongetje dat in een Chinese winkel een broodje wilt bestellen. De jongen, welopgevoed, stapt de winkel binnen en wacht zijn beurt rustig af.
‘Wat moet het zijn, mi boi?’ vraagt de oude Chinees. De jongen aarzelt even.
‘Goede middag, Omoe,’ spreekt hij schuchter, ‘mag ik van u een broodje bakkeljauw, pardon, bakkelu.’
Oudere mensen noem je nooit bij hun echte naam, Maria wordt Iya, Hosé wordt Djo, Elena wordt Nena. De peettante wordt Dina van madrina, of Pepe van peet. Van sommige vrouwen uit de buurt weet niemand hoe zij eigenlijk heten: Yaya, Koma, Chichi. Opmerkelijk is dat alle Surinaamse vrouwen Mevrouw heten en alle Engelse vrouwen Mammy. De titulatuur Shon duidt op een zekere status: Shon Ka, Shon Guillermina, Shon Fil. (Shon Fia, maar die is dood.)
Zo had ik een grootoom die wij Oom Ie noemden. Nu realiseer ik me dat ik nooit heb geweten hoe Oom Ie werkelijk heette. Was het Isaac? Maar de naam Isaac was in die tijd voorbestemd voor blanke joden en Oom Ie had niets van een blanke jood. Hij was een korte zwarte man met hoepelbenen. Het enige wat wit aan hem was, waren zijn haren en zijn tanden. Misschien heette hij wel Federico, een naam die paste bij die tijd. In ieder geval zat er een ‘i’ in zijn naam. Dat zijn naam verkort werd, hoorde zo, hoe ouder hoe korter de aanspreeknaam. Bij Oom Ie kon het niet korter.
Iemand niet direct bij zijn naam noemen heeft niet alleen te maken met beleefdheid. Bij kinderen is het een soort van liefkozing: Poempi, Mamita, Boiki. Of gemakzucht: Broertje, Zusje. Bij sommige figuren is het een eufemisme: Dalakochi, Lagadishi, Blòblò.
Maar wij kunnen ook onbeleefd zijn. ’s Morgens om half acht stappen wij de stampvolle bakkerij annex broodjeszaak binnen en beginnen bij de deur al te schreeuwen: ‘Een broodje mortodella, twee broodjes salami en een met leverworst, aan deze kant juffrouw, voor mij.’
Of wij gooien de deur van het Chinese restaurant open: ‘Chino, porkchop mitar mitar, karbonade met een halve portie rijst en een halve portie patat, en schiet op want mijn auto staat verkeerd geparkeerd.’
De brave Chinees sloft naar de keuken.
‘Chief!’
De Chinees houdt halt bij de klapdeur.
‘Veel saus!’
De Chinees komt na een poosje terug en opent het witte foambakje.
‘Wat wilt u erop, meneer?’
‘Alles!’
(Schud, strooi, schep.)
‘Geen pika!’
‘U zei alles, meneer.’
‘Ja, alles, maar geen pika.’
Wanneer leren wij meneer zeggen tegen de Chinees?
Zo vind ik ook dat wij beleefder moeten zijn tegen mevrouw Bijleveld, zij deelt per slot van rekening de lakens uit. Ik vind dat wij moeten leren om voortaan op alles wat zij zegt welgemanierd te antwoorden. ‘Ja, Tante. Dank u wel, Tante.’
K.
Tuesday, December 30, 2008
Friday, December 19, 2008
Jat Schildpad
Jat, de wereldwijze schildpad
en groot redenaar
weegt elke toespraak
op de weegschaal van’t geduld
het is …. voor mij … een …gro..te …eer
om … tel … kens … maar weer … in de
ge. le. gen … heid ……..
Elk woordje rekt hij op …
- het sterkste elastiekje valt hierbij in het niet! -
en op de helft van zijn rede
is zelfs zijn trouwste publiek al weer thuis.
Jat heeft vele bestuurszetels ‘be-ze-ten’
van Commissaris van de Molenaars, via
Voorzitter van de stichting: Het Rus-ti-ge Leven
tot zelfs Minister van Onthaasting.
“Ik ben een wijsgeer van formaat”,
zoals hij zelf zei
en filosofeerde dan oneindig lang
over ….. de eeuwigheid.
Voor zijn mede-dieren bedenkt hij
plannen en voert die uit.
Komen er problemen
dan wordt een commissie samengesteld.
Jat maakt op iedereen indruk
-op het gewone volk het meest-
met zwaargewicht-woorden
die niemand begrijpt.
Maar ruzie heeft hij met Dokter Uil
die hem een kale opschepper,
een filosoof van de kouwe grond noemt.
Nee, die twee kunnen niet door één deur.
Jat, in zijn almachtige wijsheid
vermijdt elk contact met Uil,
want de Dokter heeft als doel
Jats ontmaskering gesteld.
Wat nu moet gebeuren is niet makkelijk …
Wanneer doet de gelegenheid zich voor, en…
hoe langzamer Jat praat
hoe sneller zijn hersens werken !
Maar …
Ergens is Jat kwetsbaar, heeft hij
een niet te overwinnen slechte gewoonte
want, zo schertst de schelle ekster …
‘Jat is gokverslaafd!’
Op zekere avond ontmoet Jat zijn maatjes
in het Grote Brandnetelbos
onder een lijsterbesboom
om samen te gaan dobbelen.
Als Jat gaat verliezen, begint hij te filosoferen :
Lieve mensen, denk er wel aan, geld maakt niet gelukkig,
Geld zaait tweedracht, geld werkt corruptie in de hand.
We zijn bijeen om samen een moment van geluk te beleven,
maar ik geloof dat het beter is dat ik vertrek.
Jat staat op en vertrekt … zonder te betalen.
Het dobbelen is voorbij, alle dieren gaan naar huis
en de vrienden blijven sprakeloos achter:
DIT ONRECHT MOET STOPPEN ! NU !
Wanhopig gaan ze naar Dokter Uil:
Dok, zo en zo is gebeurd, u moet ons helpen.
Wel, beste mensen, geldspelletjes zijn tegen mijn principes,
maar omdat het om Jat Schildpad gaat: Ik ben er klaar voor!
Voldaan vertrokken de vrienden
en spraken af dat ze Jat
hetzelfde zouden flikken
als Jat met hun had gedaan.
Aanstaande zondag is onze Koning jarig
er is vanaf ’s morgens vroeg feest.
Het officiële gedeelte is ’s middags,
Jat Schildpad voert ook het woord.
De Koning heeft met al zijn genodigden plaatsgenomen.
Dokter Uil zit op de eretribune.
Als Jat zijn toespraak heeft beëindigd
geeft de dokter een teken aan een van de vrienden.
Majesteit, zou ik een vraag mogen stellen?
Natuurlijk, mijn geliefde onderdaan, vraag wat je wil.
Zeer geachte heer Jat Schildpad,
allesweter en wereldwijd filosoof,
kunt u mij zeggen
wat u onder een dief verstaat?
Jat vindt de vraag wel vreemd
maar zijn geest werkt op topsnelheid:
Een dief neemt iets af van een ander.
Dat hem niet toebehoort.
En als je iets hebt
waar een ander recht op heeft
en je geeft hem dat niet,
ben je dan ook een dief?
Op dat moment kijkt Jat op
ziet Dokter Uil op de tribune
en weet meteen hoe laat het is.
Hij verontschuldigt zich en verdwijnt,
voordat onze Majesteit de Koning begrijpt
wat die trouwe onderdaan eigenlijk bedoelt.
Ja, beter blode Jat dan dode Jat.
(Moi Morkoi, vertaald door Frans Kapteijns)
en groot redenaar
weegt elke toespraak
op de weegschaal van’t geduld
het is …. voor mij … een …gro..te …eer
om … tel … kens … maar weer … in de
ge. le. gen … heid ……..
Elk woordje rekt hij op …
- het sterkste elastiekje valt hierbij in het niet! -
en op de helft van zijn rede
is zelfs zijn trouwste publiek al weer thuis.
Jat heeft vele bestuurszetels ‘be-ze-ten’
van Commissaris van de Molenaars, via
Voorzitter van de stichting: Het Rus-ti-ge Leven
tot zelfs Minister van Onthaasting.
“Ik ben een wijsgeer van formaat”,
zoals hij zelf zei
en filosofeerde dan oneindig lang
over ….. de eeuwigheid.
Voor zijn mede-dieren bedenkt hij
plannen en voert die uit.
Komen er problemen
dan wordt een commissie samengesteld.
Jat maakt op iedereen indruk
-op het gewone volk het meest-
met zwaargewicht-woorden
die niemand begrijpt.
Maar ruzie heeft hij met Dokter Uil
die hem een kale opschepper,
een filosoof van de kouwe grond noemt.
Nee, die twee kunnen niet door één deur.
Jat, in zijn almachtige wijsheid
vermijdt elk contact met Uil,
want de Dokter heeft als doel
Jats ontmaskering gesteld.
Wat nu moet gebeuren is niet makkelijk …
Wanneer doet de gelegenheid zich voor, en…
hoe langzamer Jat praat
hoe sneller zijn hersens werken !
Maar …
Ergens is Jat kwetsbaar, heeft hij
een niet te overwinnen slechte gewoonte
want, zo schertst de schelle ekster …
‘Jat is gokverslaafd!’
Op zekere avond ontmoet Jat zijn maatjes
in het Grote Brandnetelbos
onder een lijsterbesboom
om samen te gaan dobbelen.
Als Jat gaat verliezen, begint hij te filosoferen :
Lieve mensen, denk er wel aan, geld maakt niet gelukkig,
Geld zaait tweedracht, geld werkt corruptie in de hand.
We zijn bijeen om samen een moment van geluk te beleven,
maar ik geloof dat het beter is dat ik vertrek.
Jat staat op en vertrekt … zonder te betalen.
Het dobbelen is voorbij, alle dieren gaan naar huis
en de vrienden blijven sprakeloos achter:
DIT ONRECHT MOET STOPPEN ! NU !
Wanhopig gaan ze naar Dokter Uil:
Dok, zo en zo is gebeurd, u moet ons helpen.
Wel, beste mensen, geldspelletjes zijn tegen mijn principes,
maar omdat het om Jat Schildpad gaat: Ik ben er klaar voor!
Voldaan vertrokken de vrienden
en spraken af dat ze Jat
hetzelfde zouden flikken
als Jat met hun had gedaan.
Aanstaande zondag is onze Koning jarig
er is vanaf ’s morgens vroeg feest.
Het officiële gedeelte is ’s middags,
Jat Schildpad voert ook het woord.
De Koning heeft met al zijn genodigden plaatsgenomen.
Dokter Uil zit op de eretribune.
Als Jat zijn toespraak heeft beëindigd
geeft de dokter een teken aan een van de vrienden.
Majesteit, zou ik een vraag mogen stellen?
Natuurlijk, mijn geliefde onderdaan, vraag wat je wil.
Zeer geachte heer Jat Schildpad,
allesweter en wereldwijd filosoof,
kunt u mij zeggen
wat u onder een dief verstaat?
Jat vindt de vraag wel vreemd
maar zijn geest werkt op topsnelheid:
Een dief neemt iets af van een ander.
Dat hem niet toebehoort.
En als je iets hebt
waar een ander recht op heeft
en je geeft hem dat niet,
ben je dan ook een dief?
Op dat moment kijkt Jat op
ziet Dokter Uil op de tribune
en weet meteen hoe laat het is.
Hij verontschuldigt zich en verdwijnt,
voordat onze Majesteit de Koning begrijpt
wat die trouwe onderdaan eigenlijk bedoelt.
Ja, beter blode Jat dan dode Jat.
(Moi Morkoi, vertaald door Frans Kapteijns)
Tuesday, December 16, 2008
BON PASKU I FELIS AÑA 2009
Moi Morkoi
Moi Morkoi, un sabio riba tur tereno
un orador na tur okashon
ta pisa kada diskurso
riba balansa di pasenshi.
P’ami... ta un gran... pla-ser... i tam-be...
un gran... ho-nor... di a haña... e o-por-tu-ni-dat...
E ta rèk kada palabra
ku asta kakiña ta haña bèrgwensa
i promé ku e yega na mitar kaminda
dia bieu skuchadónan a laga kai pa kas.
Moi a okupá tur puesto den Sabana
komisario di Molina pa Mula Maishi
presidente di Fundashon pa Bon Bida
asta minister di Asuntunan ku no tin purá.
Moi ta un filósofo di taya
esei ta e mes ta bisa
e por sinta oranan largu
filosofiá tokante eternidat.
E ta traha plannan ekselente
pa otro bestia ehekutá
ora problema surgi
e ta forma un komishon.
Moi ta impreshoná tur bestia
mas tantu esunnan humilde
ku palabranan di peso
ku niun no ta komprendé.
El a pega ku Dòktor Palabrua
ku a yam’é un fantochi
un filósofo di awa dushi
nan dos no ta parti un pan.
Moi den su sabiduria profundo
ta evitá tur kontakto ku Palabrua
Dòktor a pone komo meta
pa un dia kita e maskarada di Moi.
Loke a resultá di no ta fásil
niun okashon no ta surgi
mes pokopoko ku Moi ta papia
mes rápido su serebro ta traha.
Pero Moi tin un punto débil
un bisio ku e no por kita
chuchubi a papia den Sabana
ku e ta adikto na wega di plaka.
Anochi den Kunuku di Bringamosa
skondí bou di palu di kibrahacha
e ta topa ku su kompinchinan
pa nan start un wega di dou.
Ora Moi pèrdè, e ta kuminsá filosofiá:
Rumannan kòrda bon, sèn no ta tur kos
sèn ta trese desunion, sèn ta korumpí
nos a bini huntu pa pasa un ratu kontentu
mi ta kere ku ora a yega pa mi retirá.
Moi ta lanta bai sin paga
wega a kaba, tur bestia bai nan kas
e kompinchinan ta keda mira otro:
E abusu akí tin ku stòp awor.
Desesperá nan a bai serka Palabrua:
Dòk tal kos ta pasando, bo tin ku yuda nos.
Wèl, shonnan, wega di plaka ta kontra mi prinsipio
pero komo ta Moi Morkoi, mi ta kooperá.
E kompinchinan a keda satisfecho
nan a bai pa traha nan plan
e anochi ei Moi a hasi mes triki
nos ta hañ’é, e kompinchinan a palabrá.
Djadumingu ta dia di Rei su aña
tin fiesta for di mainta tempran
e parti ofisial ta tuma lugá mèrdia
Moi Morkoi tambe ta un orador.
Shon Rei ta sintá ku tur su invitadonan
Dòktor Palabrua ta den tribuna di honor
ora Moi a kaba ku su diskurso
Dòktor a duna seña na un di e kompinchinan.
Shon Rei ta permití hasi pregunta?
Sigur, mi bon siudadano, puntra loke bo ke.
Distinguido señor Moi Morkoi,
sabio riba tur tereno, filósofo di taya
kon bo ta definí un ladron?
Moi a haña e pregunta straño
pero su mente ta traha ku rapides:
Un ladron ta kita kos for di un otro
ku no ta pertenesé na dje.
Awor si bo tin kos ku un otro
tin derecho riba dje i bo no ta dun’é
tambe bo ta un ladron?
E momento ei Moi a hisa kara
mira Dòktor Palabrua den tribuna
mesora e ta sa kuant’or tin.
El a pidi diskulpa i somentá
promé ku Shon Rei komprendé
kiko e bon siudadano ke men.
Mihó na awa ku pechu ariba.
Monday, December 8, 2008
Obesitas
Meme staat in de deuropening van het huisje op de heuvel en ziet de schoolbus krakend stoppen op de hoofdweg. Een jongen en een meisje stappen uit. Zij gooien hun schooltassen over de greppel, springen die achterna en beginnen aan de klim over de zandweg naar het huisje. Zij zien Meme en beginnen te hollen. Als gazellen springen zij met hun spillebeentjes over de cactussen. Meme ziet ze aan komen rennen en is bang dat zij struikelen. In haar linkerarm draagt zij een vederlichte baby en in haar rechterhand houdt zij een zuigfles vast gevuld met suikerwater die zij in de mond van de baby probeert te stoppen. De baby weigert de fles. Het is de derde fles suikerwater die zij hem voert die dag. Het groene snot loopt uit zijn neus.
De jongen en het meisje zijn gestopt met hollen, iets tussen de cactussen trekt hun aandacht. Een leguaan zeker, denkt Meme. Zij kijkt naar de contouren van haar afgezakte buik onder de slonzige jurk en naar haar hangende borsten. Verschrikkelijk vindt zij haar figuur, maar wat wil je van een vrouw die al voor haar vijfentwintigste vijf kinderen heeft gebaard. Zij woont met drie kinderen in het huisje. De twee andere kinderen wonen bij hun oma’s. Johnny is de oudste, hij is tien, en dan komt Melitsa, zij wordt negen. Plotseling overvalt haar een diepe droefenis. Wat heeft het leven voor zin? Over enkele minuten komen de kinderen binnen en wat moet zij tegen hen zeggen? Zij heeft niets in huis, maar dan ook niets. Een potje met suiker in een schotel met water tegen de mieren is het enige eetbaars in de keuken.
‘Dag Mammie,’ zegt Johnny, ‘wij hebben bijna een leguaan gevangen.’
‘Dag Mammie,’ hijgt Melitsa, ‘ik heb honger.’
Meme antwoordt niet. De twee kinderen lopen door naar de keuken. Meme slikt, zij kan haar tranen niet bedwingen. De baby begint te krijsen. Zij voelt de opwelling om hem in het struikgewas te slingeren. Meme schrikt van haar eigen gedachten.
Johnny komt uit de keuken, uit zijn broekzak steekt een stuk hout. ‘Kom,’ commandeert hij Melitsa, ‘neem een plastic zak mee.’ Meme vraagt niet waar zij naar toe gaan.
Zij verlaten het huis via de keukendeur en dalen de heuvel af. Zij komen langs het huis van Bòisi, de buurjongen van ongeveer vijftien jaar. Hij zit op de stoep voor zijn huis. ‘Waar gaan jullie naar toe in deze hitte?’ Johnny en Melitsa doen alsof zij hem niet horen en versnellen hun pas.
Bij een grote tamarindeboom houdt Johnny halt. ‘Hier zijn de nestjes,’ spreekt hij.
‘Welke nestjes?’ vraagt Melitsa.
‘Van de totolika’s,’ antwoordt Johnny en haalt de katapult uit zijn zak. ‘Ga jij aan die kant staan.’ Nu pas dringt het tot Melitsa door wat Johnny van plan is.
Zij schieten acht totolika’s en doen die in de plastic zak.
‘Wij moeten omlopen,’ zegt Johnny.
‘Als wij omlopen, komen wij te laat thuis,’ antwoordt Melitsa zorgelijk. ‘Ik weet iets.’
Zij haalt zes totolika’s uit de zak en stopt die onder haar jurk. ‘Laten wij gaan,’ zegt ze.
Bòisi ziet hen van verre aankomen en loopt hen tegemoet. ‘Wat hebben jullie in die zak?’
‘Het gaat je niets aan,’ antwoordt Johnny en houdt de zak achter zijn rug. Melitsa loopt door. Bòisi rukt de zak uit Johnny’s hand en schudt die leeg op de grond. ‘Stommeriken, al die tijd hebben jullie maar twee totolika’s geschoten?’ Een hond komt blaffend aanrennen.
Johnny haalt Melitsa in, zij nemen een kortere weg over een geitenpadje tussen de infrou’s. Plots zien zij iets geels onder de struiken. Een grote pompoen. Johnny duwt voorzichtig de infrou’s weg met een stok.
Na het eten zitten zij met zijn allen in de schaduw van het huis uit te rusten, de baby slaapt voldaan.
’s Avonds leest Meme in de krant dat Curaçao een alarmerend hoog aantal inwoners met overgewicht en obesitas heeft. Zij snapt er niets van.
K.
De jongen en het meisje zijn gestopt met hollen, iets tussen de cactussen trekt hun aandacht. Een leguaan zeker, denkt Meme. Zij kijkt naar de contouren van haar afgezakte buik onder de slonzige jurk en naar haar hangende borsten. Verschrikkelijk vindt zij haar figuur, maar wat wil je van een vrouw die al voor haar vijfentwintigste vijf kinderen heeft gebaard. Zij woont met drie kinderen in het huisje. De twee andere kinderen wonen bij hun oma’s. Johnny is de oudste, hij is tien, en dan komt Melitsa, zij wordt negen. Plotseling overvalt haar een diepe droefenis. Wat heeft het leven voor zin? Over enkele minuten komen de kinderen binnen en wat moet zij tegen hen zeggen? Zij heeft niets in huis, maar dan ook niets. Een potje met suiker in een schotel met water tegen de mieren is het enige eetbaars in de keuken.
‘Dag Mammie,’ zegt Johnny, ‘wij hebben bijna een leguaan gevangen.’
‘Dag Mammie,’ hijgt Melitsa, ‘ik heb honger.’
Meme antwoordt niet. De twee kinderen lopen door naar de keuken. Meme slikt, zij kan haar tranen niet bedwingen. De baby begint te krijsen. Zij voelt de opwelling om hem in het struikgewas te slingeren. Meme schrikt van haar eigen gedachten.
Johnny komt uit de keuken, uit zijn broekzak steekt een stuk hout. ‘Kom,’ commandeert hij Melitsa, ‘neem een plastic zak mee.’ Meme vraagt niet waar zij naar toe gaan.
Zij verlaten het huis via de keukendeur en dalen de heuvel af. Zij komen langs het huis van Bòisi, de buurjongen van ongeveer vijftien jaar. Hij zit op de stoep voor zijn huis. ‘Waar gaan jullie naar toe in deze hitte?’ Johnny en Melitsa doen alsof zij hem niet horen en versnellen hun pas.
Bij een grote tamarindeboom houdt Johnny halt. ‘Hier zijn de nestjes,’ spreekt hij.
‘Welke nestjes?’ vraagt Melitsa.
‘Van de totolika’s,’ antwoordt Johnny en haalt de katapult uit zijn zak. ‘Ga jij aan die kant staan.’ Nu pas dringt het tot Melitsa door wat Johnny van plan is.
Zij schieten acht totolika’s en doen die in de plastic zak.
‘Wij moeten omlopen,’ zegt Johnny.
‘Als wij omlopen, komen wij te laat thuis,’ antwoordt Melitsa zorgelijk. ‘Ik weet iets.’
Zij haalt zes totolika’s uit de zak en stopt die onder haar jurk. ‘Laten wij gaan,’ zegt ze.
Bòisi ziet hen van verre aankomen en loopt hen tegemoet. ‘Wat hebben jullie in die zak?’
‘Het gaat je niets aan,’ antwoordt Johnny en houdt de zak achter zijn rug. Melitsa loopt door. Bòisi rukt de zak uit Johnny’s hand en schudt die leeg op de grond. ‘Stommeriken, al die tijd hebben jullie maar twee totolika’s geschoten?’ Een hond komt blaffend aanrennen.
Johnny haalt Melitsa in, zij nemen een kortere weg over een geitenpadje tussen de infrou’s. Plots zien zij iets geels onder de struiken. Een grote pompoen. Johnny duwt voorzichtig de infrou’s weg met een stok.
Na het eten zitten zij met zijn allen in de schaduw van het huis uit te rusten, de baby slaapt voldaan.
’s Avonds leest Meme in de krant dat Curaçao een alarmerend hoog aantal inwoners met overgewicht en obesitas heeft. Zij snapt er niets van.
K.
Sunday, December 7, 2008
Konosé bo Isla 2008-12: Een lied / un kantika
Nos tera ta baranka
i solo ta kima
Pobresa ta nos suerte
i bida ta pisá
Vraag: Bovenstaande tekst is onderdeel van een lied. Wie heeft het lied geschreven?
Pregunta: E teksto ariba ta parti di un kantika. Ken a skirbi e kantika?
Sluitingsdatum: zondag 4 januari 2009
Prijs: een cadeaubon van boekhandel Mensing
Sponsor: Datelnet n.v.
(Het inzenden van het antwoord op de prijsvraag gebeurt via e-mail:
revers@cura.net
of door een reply op de door U ontvangen mail van Learnforfun. De winnaar wordt door loting bepaald uit de goede inzendingen.)
i solo ta kima
Pobresa ta nos suerte
i bida ta pisá
Vraag: Bovenstaande tekst is onderdeel van een lied. Wie heeft het lied geschreven?
Pregunta: E teksto ariba ta parti di un kantika. Ken a skirbi e kantika?
Sluitingsdatum: zondag 4 januari 2009
Prijs: een cadeaubon van boekhandel Mensing
Sponsor: Datelnet n.v.
(Het inzenden van het antwoord op de prijsvraag gebeurt via e-mail:
revers@cura.net
of door een reply op de door U ontvangen mail van Learnforfun. De winnaar wordt door loting bepaald uit de goede inzendingen.)
Konosé bo Isla 2008-11: antwoord
Antwoord:
‘Kombitu sin noi, ta fiesta di kachó’
Een ongenode gast die niet welkom is.
Un persona ku ta presentá na un fiesta sin invitashon.
Er zijn 8 inzendingen, waarvan 6 goed:
Marreline Schoop
Farienne
Tony Soliana
L.J.Chr. Dee
Frans Kapteijns
Yolanda Chakoetoe-Trotman
Joan Augusta
Niels Augusta
Iedereen bedankt voor het meedoen.
De winnares is Marreline Schoop
‘Kombitu sin noi, ta fiesta di kachó’
Een ongenode gast die niet welkom is.
Un persona ku ta presentá na un fiesta sin invitashon.
Er zijn 8 inzendingen, waarvan 6 goed:
Marreline Schoop
Farienne
Tony Soliana
L.J.Chr. Dee
Frans Kapteijns
Yolanda Chakoetoe-Trotman
Joan Augusta
Niels Augusta
Iedereen bedankt voor het meedoen.
De winnares is Marreline Schoop
Monday, December 1, 2008
De nieuwe allochtoon
Ton, de nieuwe allochtoon
een gastpersoon op eigen rots
zit voor zich uit te dromen in Rincon
van vroeger, arm maar trots.
Nu is er rijkdom en overvloed
bedrijvigheid, groei, het kan niet op
maar Ton’s eigenheid is bankroet
wat dan nog, denkt hij hardop.
Ton, zit niet zo te maffen man
schiet op, de boot moet rap te water
ik moet varen naar Ispahan
roep Bubuchi, die is zeker zo zat als een ladder.
Straks verwijs ik jullie allebei
naar de index dagdromerij
zo komen jullie nooit vooruit
maar Ton heeft inmiddels een leguanenhuid.
K.
een gastpersoon op eigen rots
zit voor zich uit te dromen in Rincon
van vroeger, arm maar trots.
Nu is er rijkdom en overvloed
bedrijvigheid, groei, het kan niet op
maar Ton’s eigenheid is bankroet
wat dan nog, denkt hij hardop.
Ton, zit niet zo te maffen man
schiet op, de boot moet rap te water
ik moet varen naar Ispahan
roep Bubuchi, die is zeker zo zat als een ladder.
Straks verwijs ik jullie allebei
naar de index dagdromerij
zo komen jullie nooit vooruit
maar Ton heeft inmiddels een leguanenhuid.
K.
Dosente, mi ta konta ku bo
Dosente,
Mi’n sa
Pero mi ke sa
P’esei mi ta serka bo
P’esei mi ke bo yuda mi
Edukashon ta mi úniko speransa
Edukashon lo hisa mi nivel
Edukashon lo yuda mi kumpli
Edukashon ta base pa progreso di un pueblo
No wak mi aparensia
No wak mi fam
No wak mi bario
Wak mi deseo pa progresá
Mi ta konfia den bo
Mi ta sigui bo instrukshon
Mi ta duna tur ku tin
Pa mi progresá
Duna mi guia, sin manipulá mi
Motivá mi, si mi mester desha
Komprondé pa mi, ora mi faya
Sostené mi semper, pa mi logra
Inspirá mi ku bo ehèmpel i dedikashon
Demostrá mi bo atenshon
Pa asina mi komprondé bo pashon
Di e forma ei nos ta krea huntu un mihó nashon
(2008.04.16)
Hensley F. Koeiman
Kaya Moises 7
568-8709
Mi’n sa
Pero mi ke sa
P’esei mi ta serka bo
P’esei mi ke bo yuda mi
Edukashon ta mi úniko speransa
Edukashon lo hisa mi nivel
Edukashon lo yuda mi kumpli
Edukashon ta base pa progreso di un pueblo
No wak mi aparensia
No wak mi fam
No wak mi bario
Wak mi deseo pa progresá
Mi ta konfia den bo
Mi ta sigui bo instrukshon
Mi ta duna tur ku tin
Pa mi progresá
Duna mi guia, sin manipulá mi
Motivá mi, si mi mester desha
Komprondé pa mi, ora mi faya
Sostené mi semper, pa mi logra
Inspirá mi ku bo ehèmpel i dedikashon
Demostrá mi bo atenshon
Pa asina mi komprondé bo pashon
Di e forma ei nos ta krea huntu un mihó nashon
(2008.04.16)
Hensley F. Koeiman
Kaya Moises 7
568-8709
Subscribe to:
Posts (Atom)