Saturday, August 6, 2011
Konosé bo Isla 2011-06: Politieke historie
(Foto Nationaal Archief)
Vraag: Na welke verkiezingen in de Antillen deed het fenomeen ‘gana anochi, pèrdè mainta’ zich voor het eerst voor?
Sluitingsdatum: zondag 4 september 2011
Prijs: een cadeaubon van Candy Barrel.
Sponsor: ESCRIBA N.V.
(Het inzenden van het antwoord op de prijsvraag gebeurt via e-mail:
revers@cura.net
of door een reply op de door u ontvangen mail. De winnaar wordt door loting bepaald uit de goede inzendingen.)
Konosé bo Isla 2011-05: antwoord
Antwoord: Maduro & Curiel’s Bank, Plasa Jojo Correa
Er zijn 12 inzendingen, waarvan 9 goed:
Jamila Romero
Arelis Hurtado
Ariadne Faries
America Augusta
L. Blijden
Max Maria
Joyce Mahabali
Reginald Romer
Jules Marchena
Madelyn Francisco
L.J.Chr. Dee
Regina v/d Biest
De winnares is L. Blijden
Iedereen bedankt voor het meedoen.
Er zijn 12 inzendingen, waarvan 9 goed:
Jamila Romero
Arelis Hurtado
Ariadne Faries
America Augusta
L. Blijden
Max Maria
Joyce Mahabali
Reginald Romer
Jules Marchena
Madelyn Francisco
L.J.Chr. Dee
Regina v/d Biest
De winnares is L. Blijden
Iedereen bedankt voor het meedoen.
Master
(Foto Amigoe)
Als Jezus van Nazareth weer geboren wordt, dan zal hij een vrouw zijn en noodgedwongen de paus van Rome ook. Ik ben tot deze stellige conclusie gekomen na het zien van de foto in de Amigoe van donderdag 14 juli, ter gelegenheid van het feit dat 23 personen hun master titel talen ontvangen hebben. Allemaal welgevoede dames, behalve Jeroen Heuvel. Hoe heb je het volgehouden, Jeroen? Ik ben erg trots op deze 23 personen, een paar van hen ken ik persoonlijk. Pabien! Eerlijk gezegd ben ik ook een beetje jaloers op twaalf van hen, die hun master titel Papiaments behaald hebben. De krant heeft het over een creoolse taal, ik heb het over taal.
Er is werk aan de winkel voor deze nieuwe masters. Ik heb de vrijheid genomen om een aantal taken voor hen te bedenken. In de eerste plaats het optreden als taalpolitie. Laatst zag ik in de krant een foto met Minister Koeiman erop ter gelegenheid van een eerste steenlegging. Op de eerste steen stond ‘prome blokki’. Erg. Die steen staat er voor altijd. Ten tweede, overeenstemming bereiken met betrekking tot de schrijfwijze van het Papiaments. Die is er toch, zegt u. Die is er niet, zeg ik. Ook overeenstemming met betrekking tot de grammatica . Verder mis ik een verklarend woordenboek Papiaments. En tot slot, het organiseren van een leergang Papiamentse Taal en Letterkunde. Dit laatste riekt naar eigenbelang.
Djidja
Met haar linkerhand houdt zij mijn rechterhand stevig vast. Haar tas hangt over haar rechterschouder en die houdt zij ook stevig vast. Daarin zitten de loten van de Landsloterij die zij verkoopt. Het verkoop vlot niet erg meer. Het is bijna bedelen geworden, je moet de mensen smeken om een lot te kopen.
Er staat een matige wind en de pontonbrug deint, voor haar gevoel, vervaarlijk op en neer. Dat is de reden dat zij nooit, of bijna nooit, naar Otrobanda gaat. Sinds zij naar Pietermaai is verhuisd, nu al een paar jaar geleden, steekt zij zelden nog de brug over. De laatste keer was voor de begrafenis van dinges, hoe heette zij ook weer, zij zat altijd naast de ingang van de supermarkt daar in de Breedestraat. Zij verkocht ook bièchi.
‘Ik hou je toch niet op, eh ..., mijn jongen?’ vraagt Djidja. ‘Nee, Djidja,’ lieg ik.
Djidja pan bolo. Zo noemde men haar vroeger omdat zij de lekkerste pan bolo’s van het eiland bakte.
‘Voor drie scholen bakte ik pan bolo’s. Iedere dag. Van maandag tot en met vrijdag. Twee jongensscholen en een meisjesschool. Voor de meisjes maakte ik de pan bolo’s ietsjes kleiner, niemand had dat in gaten, ha, ha, ha. Freddie bracht toen de pan bolo’s rond, op de bakfiets. Met Freddie moest je uitkijken. Hij drukte soms een paar pan bolo’s achterover en dan kreeg ik frater ..., frater ..., hoe heette hij ook weer? In ieder geval, dan kreeg de frater op mijn kop.
Ik heb er goed aan verdiend, ik heb alle drie mijn zoons naar de fraterschool kunnen sturen. Alles zelf betaald, een man had ik niet. De oudste heeft gestudeerd, hij woont nu in Nederland. Met kerst stuurt hij een kaart. De jongste wilde nooit deugen. Het gevang in, het gevang uit. Slechte vrienden heeft hij, want ik heb hem niet zo opgevoed. Als zij hem zoeken, dan komt hij soms bij mij schuilen. Jongen, zeg ik tegen hem, jongen, ik heb je niet zo opgevoed. Drugs dit en drugs dat. Ik heb je alles gegeven waar je om vroeg, je kwam nooit iets tekort. Dus donder op, of ik bel zelf de politie op. Ga terug naar je vrienden, ga daar schuilen.’
De wind waait een stukje van haar rok omhoog, haar benen zitten verpakt in dikke kousen. Aan haar voeten heeft zij witte sportschoenen.
‘Zij lopen geweldig, voor mijn verjaardag gehad van Didi, mijn dochter. Zij werkt bij de dinges bank daar in Punda, met papieren en zo. Eigenlijk is zij mijn dochter niet. Ik heb haar van de straat gehaald toen zij vier was. Ik heb haar gebaad, gekamd, zij had heel mooi lang zwart haar, en schone kleren aangetrokken. Zij is nooit meer naar haar echte moeder teruggegaan. Ik ben haar moeder, zij noemt mij Mai.’
Wij steken het Brionplein over. Djidja trotseert de felle zon. ‘Het doet mij nog altijd pijn,’ zegt zij. Ik kijk haar vragend aan.
‘Het doet mij nog altijd pijn, dat zij toen al die gebouwen in brand hebben gestoken. Didi zat daar op school. Ik zat in de Breedestraat toen de bende langskwam. Ik heb mijn stoel gepakt en ik ben naar huis gerend. Freddie kwam vertellen dat het hele plein in brand stond. Waar is Didi, gilde ik. Ik heb geen twee keer nagedacht, ik ben via de achtersteegjes naar de school gerend. Onderweg kwam ik haar tegen.’
‘Je hebt toch geen haast, mijn jongen?’ vraagt Djidja en pakt mijn hand weer stevig vast. Ik mompel iets, geen ja en geen nee.
‘Ik heb toch zo’n rare droom gehad vannacht. Ik was op een communiefeest ergens op Banda Abou. Ik kende niemand, allemaal onbekenden. Iedereen was in het wit gekleed. Ik was ook in het wit, maar op blote voeten. Plotseling zag ik Freddie lopen, hij was helemaal in het zwart. Ik liep naar hem toe en toen was hij verdwenen. Daarom ga ik hem nu opzoeken, ik moet hem de droom vertellen. Wij zijn er, hier linksaf, in deze steeg woont Freddie. Een geel huis. Wacht even, of is het de volgende steeg? Ik weet het niet meer.’
Er staat een matige wind en de pontonbrug deint, voor haar gevoel, vervaarlijk op en neer. Dat is de reden dat zij nooit, of bijna nooit, naar Otrobanda gaat. Sinds zij naar Pietermaai is verhuisd, nu al een paar jaar geleden, steekt zij zelden nog de brug over. De laatste keer was voor de begrafenis van dinges, hoe heette zij ook weer, zij zat altijd naast de ingang van de supermarkt daar in de Breedestraat. Zij verkocht ook bièchi.
‘Ik hou je toch niet op, eh ..., mijn jongen?’ vraagt Djidja. ‘Nee, Djidja,’ lieg ik.
Djidja pan bolo. Zo noemde men haar vroeger omdat zij de lekkerste pan bolo’s van het eiland bakte.
‘Voor drie scholen bakte ik pan bolo’s. Iedere dag. Van maandag tot en met vrijdag. Twee jongensscholen en een meisjesschool. Voor de meisjes maakte ik de pan bolo’s ietsjes kleiner, niemand had dat in gaten, ha, ha, ha. Freddie bracht toen de pan bolo’s rond, op de bakfiets. Met Freddie moest je uitkijken. Hij drukte soms een paar pan bolo’s achterover en dan kreeg ik frater ..., frater ..., hoe heette hij ook weer? In ieder geval, dan kreeg de frater op mijn kop.
Ik heb er goed aan verdiend, ik heb alle drie mijn zoons naar de fraterschool kunnen sturen. Alles zelf betaald, een man had ik niet. De oudste heeft gestudeerd, hij woont nu in Nederland. Met kerst stuurt hij een kaart. De jongste wilde nooit deugen. Het gevang in, het gevang uit. Slechte vrienden heeft hij, want ik heb hem niet zo opgevoed. Als zij hem zoeken, dan komt hij soms bij mij schuilen. Jongen, zeg ik tegen hem, jongen, ik heb je niet zo opgevoed. Drugs dit en drugs dat. Ik heb je alles gegeven waar je om vroeg, je kwam nooit iets tekort. Dus donder op, of ik bel zelf de politie op. Ga terug naar je vrienden, ga daar schuilen.’
De wind waait een stukje van haar rok omhoog, haar benen zitten verpakt in dikke kousen. Aan haar voeten heeft zij witte sportschoenen.
‘Zij lopen geweldig, voor mijn verjaardag gehad van Didi, mijn dochter. Zij werkt bij de dinges bank daar in Punda, met papieren en zo. Eigenlijk is zij mijn dochter niet. Ik heb haar van de straat gehaald toen zij vier was. Ik heb haar gebaad, gekamd, zij had heel mooi lang zwart haar, en schone kleren aangetrokken. Zij is nooit meer naar haar echte moeder teruggegaan. Ik ben haar moeder, zij noemt mij Mai.’
Wij steken het Brionplein over. Djidja trotseert de felle zon. ‘Het doet mij nog altijd pijn,’ zegt zij. Ik kijk haar vragend aan.
‘Het doet mij nog altijd pijn, dat zij toen al die gebouwen in brand hebben gestoken. Didi zat daar op school. Ik zat in de Breedestraat toen de bende langskwam. Ik heb mijn stoel gepakt en ik ben naar huis gerend. Freddie kwam vertellen dat het hele plein in brand stond. Waar is Didi, gilde ik. Ik heb geen twee keer nagedacht, ik ben via de achtersteegjes naar de school gerend. Onderweg kwam ik haar tegen.’
‘Je hebt toch geen haast, mijn jongen?’ vraagt Djidja en pakt mijn hand weer stevig vast. Ik mompel iets, geen ja en geen nee.
‘Ik heb toch zo’n rare droom gehad vannacht. Ik was op een communiefeest ergens op Banda Abou. Ik kende niemand, allemaal onbekenden. Iedereen was in het wit gekleed. Ik was ook in het wit, maar op blote voeten. Plotseling zag ik Freddie lopen, hij was helemaal in het zwart. Ik liep naar hem toe en toen was hij verdwenen. Daarom ga ik hem nu opzoeken, ik moet hem de droom vertellen. Wij zijn er, hier linksaf, in deze steeg woont Freddie. Een geel huis. Wacht even, of is het de volgende steeg? Ik weet het niet meer.’
Hutspot
26 juli 1953: Mijn oom komt thuis met een stuk in zijn kraag en een grote sigaar in zijn mond. Hij stinkt naar Cubaanse rum. ‘Leve de revolutie,’ lalt hij. ‘Wat revolutie, in mijn huis geen revolutie,’ schreeuwt mijn oma en schopt hem het huis uit. Een eerste mislukte poging. 21 augustus 1966: Ik kom op Schiphol aan. Hoofddoel studeren. Nevendoel feestvieren. Of is het andersom? Ik moet naar Eindhoven. Overal staan mensen met borden waarop namen van studentensteden: Den Haag, Leiden, Nijmegen, Tilburg, geen Eindhoven. ‘Waar moet je naartoe,vriend?’ vraagt iemand. ‘Eindhoven.’ ‘Daar staat de bus. Die vertrekt over vijf minuten.’ 21 juli 1969: ‘Er staat een man op de maan,’ zingen wij op de melodie van ‘Er staat een paard in de gang.’ Later zingt Andre van Duin ‘Er staat een paard in de gang,’ op de melodie van ‘Er staat een man op de maan’. Je reinste plagiaat. 30 mei 1969: Curaçao staat in brand. Fè Lusafè heeft met lucifers gespeeld. Wij spoeden ons naar het Antillenhuis in Den Haag en vragen de gevolmachtigde minister Dr. Efrain Jonckheer om tekst en uitleg. Tekst kan hij geven, uitleg niet. ‘Daarvoor moeten jullie niet bij mij zijn,’ antwoordt hij. ‘Agenten, arresteer deze lastposten.’ 12 september 1966: Eerste collegedag. ‘Kijk naar de persoon links van u, kijk naar de persoon rechts van u. Een van u drieën zal deze studie afmaken.’ Slagingspercentage studie Technische Wiskunde in Eindhoven: 30%. De professor heeft er lol in. ‘Waarom is 0 kleiner dan 1?’ vraagt hij. ‘Wat doe ik hier?’ vraag ik. 4 december 1947: Ik word geboren als kind van mijn moeder en mijn vader. ‘Wat is dat?’ vraagt mijn vader. ‘Jouw kind,’ antwoordt mijn moeder. De zon komt die dag op om 06:41 uur en gaat onder om 18:09 uur, 11.27 uren zon. ‘Kind van de zon,’ zegt mijn vader. ‘Nee, jouw kind,’ herhaalt mijn moeder. 1 mei 1977: Mijn eerste werkdag bij Shell Curaçao N.V. Wacht even, dat kan niet. Dat is een zondag en nota bene arbeidersdag. 2 mei dan. 2 mei 1977: Mijn eerste werkdag bij Shell Curaçao N.V. als systeem analist bij de computer afdeling. Nu mag je wel technische wiskunde gestudeerd hebben en een jaar lang in Den Haag en Londen om- , her- en bijgeschoold zijn in de informatica, van de systemen die daar op de computer draaien, snap je geen sikkepit. Mijn systemen draaien dagelijks tussen 12:00 en 4:00 uur ’s nachts. Dan moet ik stand-by zijn. Ook in het weekend. April 1976: Ik studeer eindelijk af. Het slagingspercentage blijkt 10% te zijn. Ik ben de laatste der Mohikanen van 1966. Wordt er nog geschonken of niet? Mei 1984: Ik vertrek bij de Shell. Mei 1985: De Shell vertrekt van Curaçao. Wat een toeval. 4 april 1968: ‘Het is zijn eigen schuld dat hij doodgeschoten is,’ zegt persoon X. De namen zijn weggelaten om de gekken te beschermen. Wij zitten met een groep vrienden aan tafel in de kantine van de universiteit wanneer het nieuws ons bereikt. ‘Wat bedoel je?’ vragen wij en kijken persoon X vol ongeloof aan. ‘Ja, hij had niet moeten aankomen met negerrechten dit en negerrechten dat. Dat is provocatie.’ Zalig zijn de armen van geest (Mattheüs 5, 3). 5 juni 1968: Houden zij nou een keertje op met dat schieten? Nu is Robert Kennedy aan de beurt. 18 september 1970: Jimmy Hendrix. 4 oktober 1970: Janis Joplin. 29 juli 1974: Mama Cass. Allemaal dood. Wat is er aan de hand? 18 juli 1976: Het is zondag, 10 uur ’s avonds. De derde dag van de eerste editie van het North Sea Jazz festival in Den Haag. Wij zitten in de PWA zaal. Sun Ra speelt, begeleid door zijn Arkestra. ‘Some call me Mr. Ra. Some call me Mystery. But you can call me Mr. Mystery.’ 4 september 2010: Het is zaterdag. De tweede avond van de eerste editie van het Curaçao North Sea Jazz festival. Nathalie Cole zingt. Onvergetelijk. Voorjaar 1995: Ronnie Scott’s jazz club in Soho Londen. Monty Alexander is net klaar met spelen. Ronnie Scott sluit de avond af: ‘Thank you, ladies and gentlemen. You have made a happy man very old.’
Subscribe to:
Posts (Atom)