Shon Arei ging abdiceren en Nanzi was de troonopvolger. Vraag niet hoe dat kwam, maar het was zo. De dag van de kroning was Nanzi vroeg opgestaan. Hij trilde op zijn zes poten.
“Shi Maria, mijn geliefde eega,” zei hij op een plechtige toon, “vandaag wordt gij koningin. Koningin Shi Maria, nee, zonder de Shi, Koningin Maria en ik Koning Nanzi I.”
“Dat zal wel zo zijn,” antwoordde Shi Maria. “Koning of geen koning, of de Paus voor mijn part, eenvoud siert het dier. Blijf jij met je zes poten stevig op de grond staan.”
“Jij snapt er niets van,” diende Nanzi haar van repliek. “Iets anders, Kompa Sese is Heraut van Wapenen, ga kijken of hij al klaar is.”
Kompa Sese kwam net aanlopen, met een tabberd aan die hem veel te wijd stond.
“Waarde heer Sese,” sprak Nanzi hem toe, “dit is geen gezicht, je ziet eruit als een aap in een toga. Maar allez, wij moeten opschieten, wij moeten naar Fort Amsterdam waar de ceremonie plaatsvindt.”
En wat voor een ceremonie, iedereen was er. De Burgemeester van Banda Bou, de Schatkisthouder van Trai Seru, de Fraudeur van Den Kobá, Capo di tutti capi van Steenrijk, zelfs Ali Ben Salami van Arabië.
Shon Arei las de Akte van Abdicatie voor.
"Heden, den tweeëntwintigste april 2013 des voormiddags te elf en een half ure op het Koninklijk Paleis te Fort Amsterdam heb ik, Arei, Koning der Eilanden, enz., enz., enz., in tegenwoordigheid van mijn geliefde vrouw, dochters en zonen, bijeengeroepen: bla, bla, bla ... , voornemen mijn langdurige regering te beëindigen en afstand van de Kroon te doen ten behoeve van Nanzi. God spare U.” Toen klonk onverwachts het trompetgeschal van honderd olifanten ingehuurd uit India.
Shon Arei ondertekende de akte waardoor alle titels overgingen op Nanzi: Koning der Eilanden, Prins van Mundu Nobo, Jonkheer van Dòmi, Graaf van Ser’i Plasa, Markies van Awasá, Erf-Burggraaf van Kralendijk, Vrijheer van Netto Bar.
Een hele zwik. Nanzi sleepte al die titels in een grote zak mee naar huis. Kompa Sese hielp hem. Onderweg overlegden zij over het regeerprogramma.
“Sire, zeg me eerlijk, met zoveel problemen op dit eiland, bent u in de aap gelogeerd.”
Nanzi bleef stil en liet zijn schouders zakken. Een donkere wolk daalde over hem heen, hij werd heel bedroefd. Plotseling keek hij op en klonk weer opgepept.
“Sese,’’ zei hij, “als je niets beters te zeggen hebt, hou dan je snuit. Laten wij positief blijven. Hoeveel dieren wonen hier in het bos? Op de kop af 136,197. Okay, minus tien, van de familie Hermelijn hebben wij een mantel gemaakt. Denk je niet dat wij de problemen van pakweg 140.000 dieren kunnen oplossen?”
“Ik voel twijfel in uw stem, Sire. U bent zelf niet overtuigd. Wij zijn een klein land met grote problemen. Een zwakbegaafd kind met een waterhoofd.”
Zodra wij in het paleis zijn, laat ik hem ophangen, peinsde Nanzi. Hij werd weer mismoedig.
In de verte zagen zij een stofwolk die in een hoog tempo dichterbij kwam. De centaurs, de lijfwachten van de koning. Zij hielden halt vlak voor Nanzi en Sese.
“Sire, de geldkoets is op brutale wijze overvallen. Gemaskerde dieren met zeer geavanceerde wapens. Heel waarschijnlijk pijl en boog.”
“En? Hebben jullie de boeven gepakt?”
“Nee Sire, wij wachten op uw instructies.”
“Weten jullie waar zij naartoe zijn gegaan?”
“Ja, Sire.”
“Ga ze dan pakken, verdomme,” bulderde Nanzi onmajesteitelijk.
De centaurs draaiden zich om en reden in galop terug. Nanzi werd badend in het zweet wakker.