Sunday, September 2, 2012
Konosé bo Isla 2012-08: Papiamentse woorden
In tijden van ‘beran’ kregen wij als kind een dun laagje pòtèm op brood als beleg. Ik haatte dat. Nu vind ik pòtèm heerlijk op toast.
Vraag: Waar komen de Papiamentse woorden pòtèm, mankaron (de koek), rokofles en kòtru vandaan?
Sluitingsdatum: zondag 7 october 2012
Prijs: een cadeaubon van Candy Barrel
Sponsor: ESCRIBA N.V.
(Het inzenden van het antwoord op de prijsvraag gebeurt via e-mail: revers@cura.net
of door een reply op de door u ontvangen mail. De winnaar wordt door loting bepaald uit de goede inzendingen.)
Konosé bo Isla 2012-07: antwoord
Antwoord: Ahoy, Rotterdam
Er zijn 3 inzendingen, waarvan 2 goed.
Nelson Navarro
Iraima Offermans
Joan Augusta
De winnares is Iraima Offermans.
Iedereen bedankt voor het meedoen.
Er zijn 3 inzendingen, waarvan 2 goed.
Nelson Navarro
Iraima Offermans
Joan Augusta
De winnares is Iraima Offermans.
Iedereen bedankt voor het meedoen.
Het geheim
De enige zwarten die in Club Bahia in Scharloo kwamen waren de musici uit New Orleans die swingende jazzmuziek speelden. De gasten, zonen van welgestelde Joodse handelaren, gingen uit hun dak en dansten als bezetenen op de maat van de nieuwe muziek. De gezelschapsmeisjes van de club keken hoofdschuddend toe. Zij luisterden liever naar de tonen van de rumba uit hun geboorteland.
Er werd gedanst tot diep in de nacht en de Cubaanse rum vloeide rijkelijk. Tegen sluitingstijd wachtte ieder meisje geduldig af of zij door een van de jongens uitgenodigd werd om boven in een kamertje gezellig wat te keuvelen. Wie te zat was om te keuvelen, werd door Norwechi vriendelijk op straat gegooid.
Norwechi was een Noorse kapitein die weigerde smokkelwaar mee te nemen. Hij strandde toen zijn schip de Rio Orinoco op een ochtend zonder hem de haven verliet. Hij stond die ochtend toevallig voor het raam van Club Bahia dat uitkeek op de haven, toen hij tot zijn verbazing zijn schip voorbij zag varen. Hij rende naar beneden, stak de Scharlooweg over en spoedde zich naar het kantoor van de scheepsagent aan de kade.
‘Wat heeft dit verdomme te betekenen?’ schreeuwde hij tegen de man achter het bureau. Isaac da Costa keek niet op en schreef rustig door in een groot boek dat open voor hem lag.
‘Jullie zijn een stelletje klootzakken.’ Norwechi’s handen trilden.
‘Wat doet een kapitein aan wal?’ vroeg da Costa en streek over zijn sik.
‘Wij zouden morgenochtend vertrekken, verdomme.’
‘Blijf rustig vriend, de Rio Orinoco komt terug.’
De Rio Orinoco kwam niet terug en Norwechi verdiende sindsdien de kost als uitsmijter in Club Bahia.
Er speelden vaak ook Cubaanse orkesten in de club en dan dansten de meisjes uitbundig met snelle pasjes en wiegende heupen. Iedereen, behalve Carmensita.
Carmensita was een schuchter meisje van een jaar of achttien, met een glanzende mispelkleurige huid en lang zwart haar. Ze ketste alle uitnodigingen om te dansen af door te zeggen dat zij niet kon dansen. De meisjes zeiden dat ze loog. De waarheid was dat ze met niemand mocht dansen van meneer da Costa. Meneer da Costa had haar meegebracht uit Cuba en ze was nog maagd. Meneer da Costa raakte haar niet aan, fluisterden ze, haar glimlach alleen al was voldoende om meneer da Costa in tranen te doen uitbarsten.
Isaac da Costa was kort en gezet van postuur. Zijn gezicht was rond en hij droeg een bril met dikke glazen. Zijn sik en zijn snor waren zeer secuur geknipt. Hij handelde officieel in cacao. Da Costa was een zuinige man, maar hij had een zwak voor Carmensita en gaf haar alles.
Iedere avond om zeven uur draaide Isaac da Costa met een geheime sleutel de achterdeur van Club Bahia open, duwde deze half open en sloot die weer geruisloos achter zich. Hij klom ongezien de trap op naar de eerste verdieping en trad het kamertje binnen waar Carmensita op de rand van het smalle bed op hem zat te wachten. Hij ging op een rechte houten stoel zitten en staarde stil naar het meisje voordat hij zachtjes begon te praten, meer in zichzelf dan tegen haar. Carmensita glimlachte en keek hem aan met haar grote bruine ogen. Hij kreeg tranen in zijn ogen. Om negen uur stond hij weer op en verliet de kamer.
Carmensita zat de rest van de avond beneden in de club aan een tafeltje te luisteren naar de grappige verhalen die Norwechi vertelde. Zij moest er ontzettend om lachen en raakte aan hem gehecht. Op een avond nam zij hem mee naar boven.
Carmensita wees Norwechi de rechte houten stoel. ‘Daar zit hij altijd,’ zij ze en ging op de rand van het bed zitten. Op dat moment ging de deur van het kamertje open en in de deuropening verscheen een korte, gezette man met een verzorgde sik. Hij was teruggekomen om zijn dochter het geheim te vertellen.
Er werd gedanst tot diep in de nacht en de Cubaanse rum vloeide rijkelijk. Tegen sluitingstijd wachtte ieder meisje geduldig af of zij door een van de jongens uitgenodigd werd om boven in een kamertje gezellig wat te keuvelen. Wie te zat was om te keuvelen, werd door Norwechi vriendelijk op straat gegooid.
Norwechi was een Noorse kapitein die weigerde smokkelwaar mee te nemen. Hij strandde toen zijn schip de Rio Orinoco op een ochtend zonder hem de haven verliet. Hij stond die ochtend toevallig voor het raam van Club Bahia dat uitkeek op de haven, toen hij tot zijn verbazing zijn schip voorbij zag varen. Hij rende naar beneden, stak de Scharlooweg over en spoedde zich naar het kantoor van de scheepsagent aan de kade.
‘Wat heeft dit verdomme te betekenen?’ schreeuwde hij tegen de man achter het bureau. Isaac da Costa keek niet op en schreef rustig door in een groot boek dat open voor hem lag.
‘Jullie zijn een stelletje klootzakken.’ Norwechi’s handen trilden.
‘Wat doet een kapitein aan wal?’ vroeg da Costa en streek over zijn sik.
‘Wij zouden morgenochtend vertrekken, verdomme.’
‘Blijf rustig vriend, de Rio Orinoco komt terug.’
De Rio Orinoco kwam niet terug en Norwechi verdiende sindsdien de kost als uitsmijter in Club Bahia.
Er speelden vaak ook Cubaanse orkesten in de club en dan dansten de meisjes uitbundig met snelle pasjes en wiegende heupen. Iedereen, behalve Carmensita.
Carmensita was een schuchter meisje van een jaar of achttien, met een glanzende mispelkleurige huid en lang zwart haar. Ze ketste alle uitnodigingen om te dansen af door te zeggen dat zij niet kon dansen. De meisjes zeiden dat ze loog. De waarheid was dat ze met niemand mocht dansen van meneer da Costa. Meneer da Costa had haar meegebracht uit Cuba en ze was nog maagd. Meneer da Costa raakte haar niet aan, fluisterden ze, haar glimlach alleen al was voldoende om meneer da Costa in tranen te doen uitbarsten.
Isaac da Costa was kort en gezet van postuur. Zijn gezicht was rond en hij droeg een bril met dikke glazen. Zijn sik en zijn snor waren zeer secuur geknipt. Hij handelde officieel in cacao. Da Costa was een zuinige man, maar hij had een zwak voor Carmensita en gaf haar alles.
Iedere avond om zeven uur draaide Isaac da Costa met een geheime sleutel de achterdeur van Club Bahia open, duwde deze half open en sloot die weer geruisloos achter zich. Hij klom ongezien de trap op naar de eerste verdieping en trad het kamertje binnen waar Carmensita op de rand van het smalle bed op hem zat te wachten. Hij ging op een rechte houten stoel zitten en staarde stil naar het meisje voordat hij zachtjes begon te praten, meer in zichzelf dan tegen haar. Carmensita glimlachte en keek hem aan met haar grote bruine ogen. Hij kreeg tranen in zijn ogen. Om negen uur stond hij weer op en verliet de kamer.
Carmensita zat de rest van de avond beneden in de club aan een tafeltje te luisteren naar de grappige verhalen die Norwechi vertelde. Zij moest er ontzettend om lachen en raakte aan hem gehecht. Op een avond nam zij hem mee naar boven.
Carmensita wees Norwechi de rechte houten stoel. ‘Daar zit hij altijd,’ zij ze en ging op de rand van het bed zitten. Op dat moment ging de deur van het kamertje open en in de deuropening verscheen een korte, gezette man met een verzorgde sik. Hij was teruggekomen om zijn dochter het geheim te vertellen.
Mondongosoep met prei
Ik vertrok woensdagmiddag vanaf vliegveld Hato en kwam donderdagochtend om zeven uur aan op Schiphol. De passagiers werden verwelkomd door twee honden. Eerst een drugshond die aan je koffer snuffelde en een paar meter verder een geldhond die met zijn natte neus aan je billen rook. Daarna drie keer je paspoort tonen, die marechaussees vertrouwen elkaar blijkbaar niet. ‘Moet jij geen bril dragen, collega?’ vroeg de een aan de ander.
De controle van de koffers ging vlot, ik moet niet zeuren. Trouwens, de vlucht was heel aangenaam. Achterin het vliegtuig waren er een heleboel stoelen leeg, ik had een rij van vier stoelen voor mij alleen. Ik kon dus lekker mijn laptop, mijn ipad, mijn samsung en mijn kindle kwijt, plus ook nog mijn benen strekken. De passagiers die betaald hadden voor extra beenruimte, baalden dus als een stekker.
Rond elf uur waren wij in Rotterdam. Geen haast om de trein te pakken, wij zijn met vakantie. Ook geen taxi, wij gingen gewoon met tram 25 naar Zuid, halte Beijerlandselaan uitstappen. Rotterdam Zuid, een wereld apart. U raadt nooit wat die dag mijn eerste maaltijd in Nederland was. Mondongosoep bij de Chino van restaurant Kriyoyo. Perfect, met lamunchi en pika. Alleen was de mondongo wat aan de witte kant, maar dat zijn de mensen ook.
De Chinese eigenaar van het restaurant praat alleen maar Papiaments, behalve natuurlijk tegen de Chinese koks in de keuken. Het concept van het restaurant is dat van een trùk di pan: broodje stobá, broodje karkó, aros moro, geitensoep en natuurlijk ook mondongosoep. Je moet van te voren bellen en bestellen, anders wacht je uren. Hij heeft ook djònikek op het menu, die hij vers bakt wanneer je bestelt. Zijn Antilliaanse klanten hebben geen haast, zij zitten rustig te wachten en te pingen, God weet met wie.
De volgende ochtend ging ik een eindje wandelen. Van negen uren lang zitten in het vliegtuig word je ook een beetje stijf. Dus een flinke wandeling en wat gymnastiek in het park doen de mens goed. Alleen had ik er geen rekening mee gehouden dat oefeningen doen in het park aan de Groene Hilledijk geen usance was. Alle Marokkaanse kindertjes renden naar buiten en kwamen staan kijken. Zij schreeuwden tegen elkaar in het Marokkaans en lachten, ik verstond ze niet. Waarschijnlijk schreeuwden zij: ‘Gekke meneer, zo stijf als een hark.’
Ik liep met een flinke pas terug. Het was vrij koel, 12 graden, half tot zwaar bewolkt en kans op regen of onweer. De wind kwam uit richtingen tussen west en noordwest en was matig, kracht 3 of 4. Ik liep langs een terrein waar een aantal bouwvakkers aan het werken was. Elders in het land hadden zij vast en zeker discriminerende opmerkingen gemaakt, maar niet hier. Zij waren Polen. ‘Als je wil discrimineren, begin dan bij jezelf,’ was hun levensfilosofie.
’s Middags ging ik een broodje bakkeljauw halen bij een Dominicaanse lunchroom. Het interieur was mooi ingericht, maar er zat geen kip. Aros con pollo hadden zij wel. Een heel mooi meisje kwam mij helpen. Ik sprak Spaans tegen haar en zij antwoordde mij in plat Rotterdams. Je wordt er ook geen wijs uit welke taal je moet spreken. ‘Alleen een broodje bakkeljauw, meneer?’ vroeg zij. ‘Niets anders?’ Ik voelde mij een vrek, alleen maar een broodje bakkeljauw. Ik keek in de vitrine en zag tot mijn redding pastechi’s liggen. ‘En twee pastechi’s’ zei ik snel alsof ik allang van plan was die te bestellen. De pastechi’s waren ook gevuld met bakkeljauw.
Wat is er typischer Hollands in de zomer dan een groene haring met uitjes? De haringboer was een Turk. ‘Nee meneer, groene haring hebben wij niet, wij hebben wel versgevangen, lichtgezouten haring met sogan.’ ‘Sogan?’ ‘Ja meneer, uitjes.’
Let op mijn woorden. Over vijf jaar kun je op Rotterdam Centraal een kopje mondongosoep bestellen. Romige mondongosoep met prei.
De controle van de koffers ging vlot, ik moet niet zeuren. Trouwens, de vlucht was heel aangenaam. Achterin het vliegtuig waren er een heleboel stoelen leeg, ik had een rij van vier stoelen voor mij alleen. Ik kon dus lekker mijn laptop, mijn ipad, mijn samsung en mijn kindle kwijt, plus ook nog mijn benen strekken. De passagiers die betaald hadden voor extra beenruimte, baalden dus als een stekker.
Rond elf uur waren wij in Rotterdam. Geen haast om de trein te pakken, wij zijn met vakantie. Ook geen taxi, wij gingen gewoon met tram 25 naar Zuid, halte Beijerlandselaan uitstappen. Rotterdam Zuid, een wereld apart. U raadt nooit wat die dag mijn eerste maaltijd in Nederland was. Mondongosoep bij de Chino van restaurant Kriyoyo. Perfect, met lamunchi en pika. Alleen was de mondongo wat aan de witte kant, maar dat zijn de mensen ook.
De Chinese eigenaar van het restaurant praat alleen maar Papiaments, behalve natuurlijk tegen de Chinese koks in de keuken. Het concept van het restaurant is dat van een trùk di pan: broodje stobá, broodje karkó, aros moro, geitensoep en natuurlijk ook mondongosoep. Je moet van te voren bellen en bestellen, anders wacht je uren. Hij heeft ook djònikek op het menu, die hij vers bakt wanneer je bestelt. Zijn Antilliaanse klanten hebben geen haast, zij zitten rustig te wachten en te pingen, God weet met wie.
De volgende ochtend ging ik een eindje wandelen. Van negen uren lang zitten in het vliegtuig word je ook een beetje stijf. Dus een flinke wandeling en wat gymnastiek in het park doen de mens goed. Alleen had ik er geen rekening mee gehouden dat oefeningen doen in het park aan de Groene Hilledijk geen usance was. Alle Marokkaanse kindertjes renden naar buiten en kwamen staan kijken. Zij schreeuwden tegen elkaar in het Marokkaans en lachten, ik verstond ze niet. Waarschijnlijk schreeuwden zij: ‘Gekke meneer, zo stijf als een hark.’
Ik liep met een flinke pas terug. Het was vrij koel, 12 graden, half tot zwaar bewolkt en kans op regen of onweer. De wind kwam uit richtingen tussen west en noordwest en was matig, kracht 3 of 4. Ik liep langs een terrein waar een aantal bouwvakkers aan het werken was. Elders in het land hadden zij vast en zeker discriminerende opmerkingen gemaakt, maar niet hier. Zij waren Polen. ‘Als je wil discrimineren, begin dan bij jezelf,’ was hun levensfilosofie.
’s Middags ging ik een broodje bakkeljauw halen bij een Dominicaanse lunchroom. Het interieur was mooi ingericht, maar er zat geen kip. Aros con pollo hadden zij wel. Een heel mooi meisje kwam mij helpen. Ik sprak Spaans tegen haar en zij antwoordde mij in plat Rotterdams. Je wordt er ook geen wijs uit welke taal je moet spreken. ‘Alleen een broodje bakkeljauw, meneer?’ vroeg zij. ‘Niets anders?’ Ik voelde mij een vrek, alleen maar een broodje bakkeljauw. Ik keek in de vitrine en zag tot mijn redding pastechi’s liggen. ‘En twee pastechi’s’ zei ik snel alsof ik allang van plan was die te bestellen. De pastechi’s waren ook gevuld met bakkeljauw.
Wat is er typischer Hollands in de zomer dan een groene haring met uitjes? De haringboer was een Turk. ‘Nee meneer, groene haring hebben wij niet, wij hebben wel versgevangen, lichtgezouten haring met sogan.’ ‘Sogan?’ ‘Ja meneer, uitjes.’
Let op mijn woorden. Over vijf jaar kun je op Rotterdam Centraal een kopje mondongosoep bestellen. Romige mondongosoep met prei.
Subscribe to:
Posts (Atom)