Ik vertrok woensdagmiddag vanaf vliegveld Hato en kwam donderdagochtend om zeven uur aan op Schiphol. De passagiers werden verwelkomd door twee honden. Eerst een drugshond die aan je koffer snuffelde en een paar meter verder een geldhond die met zijn natte neus aan je billen rook. Daarna drie keer je paspoort tonen, die marechaussees vertrouwen elkaar blijkbaar niet. ‘Moet jij geen bril dragen, collega?’ vroeg de een aan de ander.
De controle van de koffers ging vlot, ik moet niet zeuren. Trouwens, de vlucht was heel aangenaam. Achterin het vliegtuig waren er een heleboel stoelen leeg, ik had een rij van vier stoelen voor mij alleen. Ik kon dus lekker mijn laptop, mijn ipad, mijn samsung en mijn kindle kwijt, plus ook nog mijn benen strekken. De passagiers die betaald hadden voor extra beenruimte, baalden dus als een stekker.
Rond elf uur waren wij in Rotterdam. Geen haast om de trein te pakken, wij zijn met vakantie. Ook geen taxi, wij gingen gewoon met tram 25 naar Zuid, halte Beijerlandselaan uitstappen. Rotterdam Zuid, een wereld apart. U raadt nooit wat die dag mijn eerste maaltijd in Nederland was. Mondongosoep bij de Chino van restaurant Kriyoyo. Perfect, met lamunchi en pika. Alleen was de mondongo wat aan de witte kant, maar dat zijn de mensen ook.
De Chinese eigenaar van het restaurant praat alleen maar Papiaments, behalve natuurlijk tegen de Chinese koks in de keuken. Het concept van het restaurant is dat van een trùk di pan: broodje stobá, broodje karkó, aros moro, geitensoep en natuurlijk ook mondongosoep. Je moet van te voren bellen en bestellen, anders wacht je uren. Hij heeft ook djònikek op het menu, die hij vers bakt wanneer je bestelt. Zijn Antilliaanse klanten hebben geen haast, zij zitten rustig te wachten en te pingen, God weet met wie.
De volgende ochtend ging ik een eindje wandelen. Van negen uren lang zitten in het vliegtuig word je ook een beetje stijf. Dus een flinke wandeling en wat gymnastiek in het park doen de mens goed. Alleen had ik er geen rekening mee gehouden dat oefeningen doen in het park aan de Groene Hilledijk geen usance was. Alle Marokkaanse kindertjes renden naar buiten en kwamen staan kijken. Zij schreeuwden tegen elkaar in het Marokkaans en lachten, ik verstond ze niet. Waarschijnlijk schreeuwden zij: ‘Gekke meneer, zo stijf als een hark.’
Ik liep met een flinke pas terug. Het was vrij koel, 12 graden, half tot zwaar bewolkt en kans op regen of onweer. De wind kwam uit richtingen tussen west en noordwest en was matig, kracht 3 of 4. Ik liep langs een terrein waar een aantal bouwvakkers aan het werken was. Elders in het land hadden zij vast en zeker discriminerende opmerkingen gemaakt, maar niet hier. Zij waren Polen. ‘Als je wil discrimineren, begin dan bij jezelf,’ was hun levensfilosofie.
’s Middags ging ik een broodje bakkeljauw halen bij een Dominicaanse lunchroom. Het interieur was mooi ingericht, maar er zat geen kip. Aros con pollo hadden zij wel. Een heel mooi meisje kwam mij helpen. Ik sprak Spaans tegen haar en zij antwoordde mij in plat Rotterdams. Je wordt er ook geen wijs uit welke taal je moet spreken. ‘Alleen een broodje bakkeljauw, meneer?’ vroeg zij. ‘Niets anders?’ Ik voelde mij een vrek, alleen maar een broodje bakkeljauw. Ik keek in de vitrine en zag tot mijn redding pastechi’s liggen. ‘En twee pastechi’s’ zei ik snel alsof ik allang van plan was die te bestellen. De pastechi’s waren ook gevuld met bakkeljauw.
Wat is er typischer Hollands in de zomer dan een groene haring met uitjes? De haringboer was een Turk. ‘Nee meneer, groene haring hebben wij niet, wij hebben wel versgevangen, lichtgezouten haring met sogan.’ ‘Sogan?’ ‘Ja meneer, uitjes.’
Let op mijn woorden. Over vijf jaar kun je op Rotterdam Centraal een kopje mondongosoep bestellen. Romige mondongosoep met prei.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment