De enige zwarten die in Club Bahia in Scharloo kwamen waren de musici uit New Orleans die swingende jazzmuziek speelden. De gasten, zonen van welgestelde Joodse handelaren, gingen uit hun dak en dansten als bezetenen op de maat van de nieuwe muziek. De gezelschapsmeisjes van de club keken hoofdschuddend toe. Zij luisterden liever naar de tonen van de rumba uit hun geboorteland.
Er werd gedanst tot diep in de nacht en de Cubaanse rum vloeide rijkelijk. Tegen sluitingstijd wachtte ieder meisje geduldig af of zij door een van de jongens uitgenodigd werd om boven in een kamertje gezellig wat te keuvelen. Wie te zat was om te keuvelen, werd door Norwechi vriendelijk op straat gegooid.
Norwechi was een Noorse kapitein die weigerde smokkelwaar mee te nemen. Hij strandde toen zijn schip de Rio Orinoco op een ochtend zonder hem de haven verliet. Hij stond die ochtend toevallig voor het raam van Club Bahia dat uitkeek op de haven, toen hij tot zijn verbazing zijn schip voorbij zag varen. Hij rende naar beneden, stak de Scharlooweg over en spoedde zich naar het kantoor van de scheepsagent aan de kade.
‘Wat heeft dit verdomme te betekenen?’ schreeuwde hij tegen de man achter het bureau. Isaac da Costa keek niet op en schreef rustig door in een groot boek dat open voor hem lag.
‘Jullie zijn een stelletje klootzakken.’ Norwechi’s handen trilden.
‘Wat doet een kapitein aan wal?’ vroeg da Costa en streek over zijn sik.
‘Wij zouden morgenochtend vertrekken, verdomme.’
‘Blijf rustig vriend, de Rio Orinoco komt terug.’
De Rio Orinoco kwam niet terug en Norwechi verdiende sindsdien de kost als uitsmijter in Club Bahia.
Er speelden vaak ook Cubaanse orkesten in de club en dan dansten de meisjes uitbundig met snelle pasjes en wiegende heupen. Iedereen, behalve Carmensita.
Carmensita was een schuchter meisje van een jaar of achttien, met een glanzende mispelkleurige huid en lang zwart haar. Ze ketste alle uitnodigingen om te dansen af door te zeggen dat zij niet kon dansen. De meisjes zeiden dat ze loog. De waarheid was dat ze met niemand mocht dansen van meneer da Costa. Meneer da Costa had haar meegebracht uit Cuba en ze was nog maagd. Meneer da Costa raakte haar niet aan, fluisterden ze, haar glimlach alleen al was voldoende om meneer da Costa in tranen te doen uitbarsten.
Isaac da Costa was kort en gezet van postuur. Zijn gezicht was rond en hij droeg een bril met dikke glazen. Zijn sik en zijn snor waren zeer secuur geknipt. Hij handelde officieel in cacao. Da Costa was een zuinige man, maar hij had een zwak voor Carmensita en gaf haar alles.
Iedere avond om zeven uur draaide Isaac da Costa met een geheime sleutel de achterdeur van Club Bahia open, duwde deze half open en sloot die weer geruisloos achter zich. Hij klom ongezien de trap op naar de eerste verdieping en trad het kamertje binnen waar Carmensita op de rand van het smalle bed op hem zat te wachten. Hij ging op een rechte houten stoel zitten en staarde stil naar het meisje voordat hij zachtjes begon te praten, meer in zichzelf dan tegen haar. Carmensita glimlachte en keek hem aan met haar grote bruine ogen. Hij kreeg tranen in zijn ogen. Om negen uur stond hij weer op en verliet de kamer.
Carmensita zat de rest van de avond beneden in de club aan een tafeltje te luisteren naar de grappige verhalen die Norwechi vertelde. Zij moest er ontzettend om lachen en raakte aan hem gehecht. Op een avond nam zij hem mee naar boven.
Carmensita wees Norwechi de rechte houten stoel. ‘Daar zit hij altijd,’ zij ze en ging op de rand van het bed zitten. Op dat moment ging de deur van het kamertje open en in de deuropening verscheen een korte, gezette man met een verzorgde sik. Hij was teruggekomen om zijn dochter het geheim te vertellen.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment