Tuesday, September 3, 2013

Konosé bo Isla 2013-07: Vakantie



Vraag: Ik ben hier in Rotterdam. Waar precies ?

Sluitingsdatum: zondag 6 oktober 2013.

Prijs: een cadeaubon van De Dames.

Sponsor: ESCRIBA N.V.

(Het inzenden van het antwoord gebeurt via e-mail:


of door een reply op de door u ontvangen mail. De winnaar wordt door loting bepaald uit de goede inzendingen.)


Konosé bo Isla 2013-06: antwoord

Antwoord: Marg’i Shon Minguel

Er zijn 6 inzendingen, allemaal goed.

Daianhara Coeriel
Dennis Blanken
Yolanda Chakoetoe
Regina van der Biest
Joyce Mahabali
Niels Augusta

De winnares is Daianhara Coeriel


Iedereen bedankt voor het meedoen. 

Hopi bon

Als je aan een willekeurig iemand vraagt hoe het ermee gaat, zal in negen van de tien gevallen de persoon antwoorden met ‘basta bon’, nooit met ‘hopi bon’. Het is nooit helemaal goed, er valt altijd iets te klagen. De zon schijnt te fel, de wind waait te hard, het verkeer is te druk, de kinderen zijn te stout, de suiker is te duur.
   Ik zal niet te diep ingaan op de taalkundige aspecten van de uitdrukking ‘basta bon’, maar zij betekent zoiets als tussen slecht en goed. De interpretatie is afhankelijk van de situatie. Als iemand ernstig ziek is geweest, dan is ‘basta bon’ positief. Maar als Churandy Martina basta bon rent tijdens de WK Atletiek, dan heeft hij het helemaal niet goed gedaan. Hoewel zijn gouden glimlach alles weer goed maakt. “Ik ben blij man.”
   Als je aan mijn dochter vraagt hoe het ermee gaat, dan antwoordt zij steevast: “Heel goed. Prima.” Meestal blijft de persoon die de vraag gesteld heeft dan stil. Hoe kan dat nu? Het kan toch niet prima gaan? Met mij gaat het niet prima, waarom met haar wel? Dus mensen kunnen het niet verdragen dat het met iemand anders heel goed gaat en met hen basta bon.
   Wij doen de dingen ook nooit helemaal goed, nooit perfect. Er ontbreekt altijd wat aan. Wij zijn gewend geraakt aan middelmatigheid. Het streven naar perfectie is vermoeiend. Wij verven ons huis en bij de laatste muur is de verf op. De exacte kleur die wij nodig hebben om het werk af te maken, krijgt de verfwinkel niet gemixt. Bij de derde keer teruggaan, geven wij het op, dan maar een andere kleur, geen mens die er iets van zegt. Misschien hadden wij beter moeten plannen. ‘In Search of Excellence’ van Tom Peters was ook te vermoeiend om te lezen, gelukkig is het nu verouderd.
   Hoe zou het komen dat wij zo weinig ophebben met perfectie? Zou het een erfenis zijn van de slavernij, zoals veel dingen tegenwoordig? Je zou haast denken dat wij vanaf de schepping slaven zijn geweest.
   De slaaf Pedrito heeft in zijn gammele werkplaats achter zijn gammele hut op een gammele werkbank een perfecte stoel getimmerd. Rietveld zou zijn hoed voor afgenomen hebben. Pedrito gaat trots naar de Shon om zijn kunstwerk te tonen. Onderweg wordt hij teruggefloten door de Bomba, maar hij doet alsof hij West-Indisch doof is en stapt stevig door.
   “Mijn geliefde Shon, met eerbied toon ik u hier mijn bescheiden werkstuk,” spreekt Pedrito, want hij is een beschaafde slaaf.
   “Wat is dat?” vraagt de Shon op een ruwe toon, terwijl hij zijn paard bestijgt.
   “Dit, mijn waarde Shon, is een stoel,” antwoordt Pedrito in spanning.
   “Waar heb je een stoel voor nodig?’ reageert de Shon spottend. “Om op je luie kont te zitten in plaats van te werken, zeker. Hoeveel koeien heb je vanochtend gemolken?”
   “Tien, mijn Shon.”
   “Tien? Waarom geen twaalf?”
   “Omdat er maar tien koeien zijn, mijn Shon.”
   “Niets mee te maken,” antwoordt de Shon en klapt met zijn zweep op de kale kop van de arme Pedrito.
   Als je dat als slaaf meegemaakt hebt, dan kan ik mij indenken dat je later geen zin meer hebt in perfectie.
   Vrijdagmiddag rond zes uur reed ik vanuit de UNA over de EEG-weg richting Piscadera, op weg naar het North Sea Jazz festival. Ik had net les gegeven aan een leuke groep. Even voorbij De Savaan zat het verkeer potvast. Wat was er aan de hand? Een verkeersongeluk? Ik hoorde geen sirenes. Het kon ook niet de minister-president zijn, want deze legt het verkeer niet lam wanneer hij langskomt.
   Na driekwartier bij Piscadera aangekomen, was de puzzel opgelost. Zij hadden de hoofdweg afgesloten bij de afslag naar de hotels. Alleen bezitters van toegangskaarten tot het jazzfestival mochten langs. Een minder perfect begin.
   Verder verliep alles prima. Rob Delannooi beoordeelde het festival met een acht en hij heeft er verstand van. Niet iedereen.
   “Hoe vond je het festival?” vroeg ik aan iemand na afloop.
   “De broodjes stobá waren heerlijk,” antwoordde hij. “Hopi bon.”


            

     

Jazz in een notendop

Afgelopen zaterdag moest ik, in het kader van de open dag van ICUC, in een half uur tijd een presentatie houden met als titel ‘De geschiedenis van jazz’. Als je nu bedenkt dat de muziekvorm die men jazz noemt, omstreeks 1900 ontstaan is in New Orleans en wij nu anno 2013 leven, waarin zelfs de muziek van Paul Anka als jazz beschouwd wordt, in ieder geval, hij treedt binnenkort op tijdens de North Sea Jazz festival Curaçaose editie, dan had ik heel wat uit te leggen in dat half uurtje, niettegenstaande de hulp van onze goede vriend Ed Nahar, ook een fervente jazzliefhebber. Jazz in een notendop dus.
   Wie is er nu in godsnaam geïnteresseerd in de geschiedenis van de jazz, zult u zich afvragen. Vergist u zich niet, er zaten mensen in de zaal. De zaal was niet vol weliswaar, maar ook niet leeg. De mensen die er zaten, waren echt geïnteresseerd in de jazzmuziek, wat je niet kunt zeggen van de meeste bezoekers van het North Sea Jazz festival.  Wat een rare naam trouwens voor een festival gehouden op Curaçao, je zou eerder denken aan Caribbean Sea Jazz Festival.
  “ Grandpa is going to sing at the North Sea Jazz festival,” zegt Paul Anka tegen zijn achterkleindochter.
   “Are you going to Europe without us?” vraagt het meisje dat pas op school heeft geleerd dat de North Sea ergens tussen Engeland en het vaste land van Europa ligt. Paul Anka heeft daar niet meteen een antwoord op.
   “Can you still sing, Grandpa?” vraagt een andere kleindochter.
   “Shut up,” schreeuwt Paul Anka.
   Ik dwaal af. De geschiedenis van de jazzmuziek vertellen in een half uur, ging dus niet. Trouwens die geschiedenis is op het internet te vinden in alle graden van betrouwbaarheid, zoals alles op het internet. Iedere gek kan op het net plaatsen wat hij wil.
   Toen kwam ik op het lumineuze idee, al zeg ik het zelf, om de aanwezigen zelf de veranderingen in de muziek te laten ervaren die zich in de loop der jaren hebben voorgedaan.
   Wij begonnen met ‘The Entertainer’ van Scott Joplin op de piano, het schoolvoorbeeld van de Ragtime muziek. Volledigheidshalve moet ik hier opmerken dat de naam ‘jazz’ nog niet bestond in de periode waar wij het nu over hebben, namelijk rond 1900. Rond die tijd hebben de zwarte Amerikanen, oftewel de Afro-Americans om het eerbiediger uit te drukken, drie muziekvormen geïntroduceerd in New Orleans: de gospelmuziek, de blues en de ragtime. Deze drie muziekvormen vormden de basis voor de jazz.
   Als havenstad onderging New Orleans invloeden uit de rest van de wereld. De stad had ook een rijke traditie aan Europese muziek: de Opera House bijvoorbeeld en niet te vergeten de Mardi Gras. Het is dan ook aannemelijk dat juist daar een heel nieuwe muziekvorm ontstond: de jazz.
   “Wacht eens even,” opperde iemand in de zaal. “Andere steden ondervonden ook soortgelijke invloeden. Die steden hebben ook bijgedragen aan de jazzmuziek.” Dat komt ervan als er deskundigen in de zaal zitten, die moet je eigenlijk niet toelaten.
   Wat hij zei, is waar. In New York bijvoorbeeld heeft zich een eigen ontwikkeling voorgedaan op het gebied van de jazz, maar daar hebben wij het gemakshalve niet over. Ik liet wel het verschil horen tussen jazz uit New Orleans en jazz uit New York. Louis Armstrong versus Duke Ellington.
   Als je het over de geschiedenis van de jazz hebt, dan is het heel belangrijk om je te realiseren dat de jazz, net als alle andere muziek, ontstaan is als dansmuziek. Om dat te ervaren, dansten wij tijdens de presentatie op de tonen van Louis Armstrong en Sidney Bechet. Allebei uit New Orleans, maar Louis Armstrong klinkt rauwer en Sidney Bechet geraffineerder.
   De jazz was dansmuziek in de vorm van de New Orleans stijl, die trouwens in Chicago populair werd, en de Swing stijl, waarvan de Duke Ellington Big Band een van de belangrijkste vertolkers was.

   Rond 1950 maakten Charlie Parker en Dizzy Gillespie hier een eind aan en werd jazz luistermuziek. Zo is de moderne jazz ontstaan, die wij als het meezit eind van de maand op het North Sea Jazz festival kunnen beluisteren.

Water

Ik ben opgegroeid in de steegjes van Otrobanda, om precies te zijn in de Gasthuisstraat, de straat die loopt in westelijke richting van de Zaantjessteeg tot aan de Carthagenastraat en vice versa in oostelijke richting, parallel aan de Breedestraat aan de kant van het Rif, de zuidkant dus. Daar ongeveer.
   Ik kan mij nog vaag herinneren dat watertrucks water rondbrachten in de steegjes van onze buurt en het in kerosineblikken verkochten. De waterdragers liepen tot in de keuken om een drum te vullen. Opmerkelijk is dat zowel de kerosineblikken als de waterdrum van de raffinaderij afkomstig waren.
   Spoedig daarna kregen de huizen waterleiding. Nu moet u zich daar niet veel bij voorstellen. Bij ieder huis kwam er maar één pijp binnen: in de keuken. Dus alleen daar had men stromend water, de huizen hadden geen douche en toilet.
   Onder de waterkraan in de keuken had mijn oma een drum geplaatst, die ze op gezette tijden vol liet lopen. Zij was er heilig van overtuigd dat dat goedkoper was dan iedere keer de kraan open en dicht te draaien. Want iedere keer als je de kraan opendraaide, ging de watermeter als een gek tekeer en dat kostte geld. Niet iedereen in de steegjes kreeg stromend water. Zo kwam onze buurvrouw dagelijks een pan water lenen om te koken.
   Als klein jongetje was je even lang als de drum hoog was, dus je kon met geen mogelijkheid water uit de drum scheppen, tenzij die tot de nok gevuld was. Je kon wel bij de kraan komen, maar je mocht er niet aan komen. Maar mijn oma vond een oplossing voor het probleem, zij plaatste een bankje naast de drum. Anders moest zij telkens opstaan als wij een beetje water wilden.
   Later kregen wij een wasmachine: een onding, de oorzaak van jeugdtrauma’s, een schending van de rechten van het kind. Dat ding moest namelijk gevuld worden en dat moesten wij doen. De wasmachine stond in een speciaal daarvoor gebouwd washok in de tuin, een eind van de keuken vandaan.
   Wij moesten dus in de keuken een emmer vullen door water uit de drum te scheppen, met de volle emmer naar het washok lopen, de volle emmer in de wasmachine kieperen en teruglopen. Dat kieperen ging weleens mis, met alle gevolgen van dien. Wat was logischer dan een waterkraan te plaatsen in het washok? Toen al had ik geen fiducie in het menselijke denkvermogen.
   Water was blijkbaar duur en het bewustzijn dat men zuinig met water om moest gaan, bestond al. Dat bewustzijn had ook een keerzijde. Gelijk met het washok werden ook een toilet en een badhok gebouwd, maar geen douche. Er was immers nergens stromend water behalve in de keuken. Alles gebeurde met behulp van emmers: baden, wassen en toilet doorspoelen. En dit was de keerzijde, het toilet mocht alleen maar doorgespoeld worden na een grote boodschap. Aan kleine boodschappen had mijn oma geen boodschap. Dus na het plassen werd niet doorgespoeld. Daar hebben wij als volk tot de dag van vandaag nog last van.
   Traumatischer was het dat wij na het eten onze handen moesten wassen in het vieze afwaswater in een teil. Waarom niet omgekeerd? Eerst de handen wassen en daarna de vieze potten en pannen in de teil?
   Hoe anders was het in de buitendistricten Banda ‘Riba en Banda ‘Bou. Daar had je de mondi, die alles absorbeerde, als het maar organisch was, grote en kleine boodschappen. Geen plastic zakken, geen oud huisraad, geen autowrakken zoals nu. Ook had je behalve de watertrucks, andere bronnen van vers water: de waterputten, ‘awa di pos’, en de regenbakken, ‘awa di yobe’. Men hoefde niet zuinig te doen.
   Het putwater werd koel gehouden in een aarden kruik, poron. Lekker om te drinken, maar een beetje zwaar op de maag van een verwende stadsjongen. Het regenwater was goed om kroeshaar mee te wassen, zeiden de vrouwen.
   De waterputten zijn verdwenen, de regenbakken staan droog, de watertrucks rijden niet meer en eerstdaags komt de laatste druppel uit de kraan. Ik krijg er dorst van.
        


30 mei

Maria Teresa Janssen de Buena Fe, beter bekend als Teresita, weduwe van wijlen Janssen, chauffeur van bus AC 75, werd die zaterdagochtend wakker met een enorme kater, niet van de drank, maar van de gebeurtenissen van de vorige dag. Zij hoopte dat het allemaal een nare droom was geweest, maar de geur van verbrande rubber drukte haar met neus op de realiteit. Een realiteit die zij nooit voor mogelijk had gehouden op dit o zo vredige eiland. Wat zij vredig noemde, werd door anderen gekwalificeerd als onmondigheid, onderdanigheid, angstcultuur en wist zij veel wat nog meer, door mensen die niet wisten wat onmondigheid was, die niet wisten dat een verkeerd woord jarenlange opsluiting kon betekenen, die niet wisten wat angst betekende om door je eigen broer of zus verraden te worden. Deze mensen hadden gemeend om alles en iedereen die hun lief waren te vernielen en te vernietigen, inclusief haar eigen winkeltje, haar toko Mi Sueño, waarmee zij haar dagelijkse brood verdiende voor haar en haar dochter. Haar winkeltje, althans wat er van over was, moest zij opnieuw gaan opbouwen. Haar dochter zei: “Wij moeten ze doodschieten, Mamá, één voor één, al duurt het tien jaar.” Maar zij was niet iemand met wrokgevoelens. “God is groot,” had zij geantwoord, “wij beginnen weer opnieuw.”
   Als je haar zag, Maria van toko Mi Sueño, zou geen haar op je hoofd vermoeden dat zij niet hier geboren was, ware het niet dat zij het woord Schottegat niet kon uitspreken – Eskotehat, zei ze steevast – terwijl haar wijlen man nota bene als busroute ‘Rond Schottegat’ had. Dat was echter niet de reden waarom zij nooit in de bus van haar man zat. De ware reden was dat het slakkengangetje waarmee haar man reed dusdanig op haar zenuwen werkte, dat zij liever van de stad naar Parera liep. Hoe zij haar man dan had ontmoet, was een mysterie dat zij nooit aan iemand had verteld.
   Haar dochter had die nacht niet thuis geslapen. Zij was na de plundering met een vriendin meegegaan. Zij wilde de oproerkraaiers te lijf gaan met een kapmes, haar vriendin had haar tegengehouden en in de slaapkamer opgesloten. “Het zijn godverdomme dezelfde klootzakken die elke middag hier buiten op de bank bier zitten te drinken op rekening. Wij moeten ze allemaal doodschieten, desgraciados.” Zij bleef maar doorschreeuwen totdat haar moeder het zat was. “Cállate,” schreeuwde zij terug, “jij weet niet wat doodschieten betekent. Jij weet niet dat wij hier zijn omdat ik niet meer wilde weten van doodschieten. Vijftig duizend mensen heeft hij doodgeschoten, in dertig jaar tijd. Onschuldige mensen, zoals jij en ik. Jouw oom Alejandro, verraden door zijn eigen kameraden.”
   Maria Teresa de Buena Fe werd geboren in Santo Domingo, onder het regime van dictator Rafael Leonidas Trujillo Molina, de reïncarnatie van de duivel, een man zonder geweten, zoals Maria Teresa de Buena Fe altijd mompelde, maar nooit hardop zei. Op een paar dagen na, woonde zij precies acht jaar op dit eiland. Op 4 juni 1961, twee dagen na de begrafenis van Trujillo, vertrok zij met al haar hebben en houden, dat wil zeggen met  haar dochter, hiernaartoe. Zij kende niemand, maar merkte algauw dat Dominicaanse vrouwen hier meer dan welkom waren.
   “Hoe gaan wij deze troep opruimen, Mamá?” Haar dochter was thuisgekomen en trof haar aan in het winkeltje, terwijl zij met rode ogen de schade opnam. Daarom was zij vertrokken uit haar geboorteland. Om dit soort toestanden niet meer mee te hoeven maken. Zij had te vaak glasscherven moeten opruimen, nu weer.
   “Mamá?”
   Zij vermande zich. “Wat?”
   “Hoe gaan wij deze puinhoop opruimen?”
   “Wij beginnen bij het begin en eindigen bij het eind.”
   “Lariekoek, Mamá, je kletst maar wat.”
   “Is dat geen toeval?” vroeg Maria Teresa Janssen geboren de Buena Fe. “Op 30 mei wordt Trujillo doodgeschoten, op 30 mei staat Willemstad in brand.”
   “Op 30 mei wordt jouw winkel leeggeplunderd, Mamá.”