Als je aan een willekeurig iemand vraagt hoe het ermee
gaat, zal in negen van de tien gevallen de persoon antwoorden met ‘basta bon’,
nooit met ‘hopi bon’. Het is nooit helemaal goed, er valt altijd iets te
klagen. De zon schijnt te fel, de wind waait te hard, het verkeer is te druk,
de kinderen zijn te stout, de suiker is te duur.
Ik zal niet te
diep ingaan op de taalkundige aspecten van de uitdrukking ‘basta bon’, maar zij
betekent zoiets als tussen slecht en goed. De interpretatie is afhankelijk van
de situatie. Als iemand ernstig ziek is geweest, dan is ‘basta bon’ positief.
Maar als Churandy Martina basta bon rent tijdens de WK Atletiek, dan heeft hij
het helemaal niet goed gedaan. Hoewel zijn gouden glimlach alles weer goed
maakt. “Ik ben blij man.”
Als je aan mijn
dochter vraagt hoe het ermee gaat, dan antwoordt zij steevast: “Heel goed.
Prima.” Meestal blijft de persoon die de vraag gesteld heeft dan stil. Hoe kan
dat nu? Het kan toch niet prima gaan? Met mij gaat het niet prima, waarom met
haar wel? Dus mensen kunnen het niet verdragen dat het met iemand anders heel
goed gaat en met hen basta bon.
Wij doen de
dingen ook nooit helemaal goed, nooit perfect. Er ontbreekt altijd wat aan. Wij
zijn gewend geraakt aan middelmatigheid. Het streven naar perfectie is
vermoeiend. Wij verven ons huis en bij de laatste muur is de verf op. De exacte
kleur die wij nodig hebben om het werk af te maken, krijgt de verfwinkel niet
gemixt. Bij de derde keer teruggaan, geven wij het op, dan maar een andere
kleur, geen mens die er iets van zegt. Misschien hadden wij beter moeten
plannen. ‘In Search of Excellence’ van Tom Peters was ook te vermoeiend om te
lezen, gelukkig is het nu verouderd.
Hoe zou het
komen dat wij zo weinig ophebben met perfectie? Zou het een erfenis zijn van de
slavernij, zoals veel dingen tegenwoordig? Je zou haast denken dat wij vanaf de
schepping slaven zijn geweest.
De slaaf Pedrito
heeft in zijn gammele werkplaats achter zijn gammele hut op een gammele
werkbank een perfecte stoel getimmerd. Rietveld zou zijn hoed voor afgenomen
hebben. Pedrito gaat trots naar de Shon om zijn kunstwerk te tonen. Onderweg
wordt hij teruggefloten door de Bomba, maar hij doet alsof hij West-Indisch
doof is en stapt stevig door.
“Mijn geliefde
Shon, met eerbied toon ik u hier mijn bescheiden werkstuk,” spreekt Pedrito,
want hij is een beschaafde slaaf.
“Wat is dat?”
vraagt de Shon op een ruwe toon, terwijl hij zijn paard bestijgt.
“Dit, mijn
waarde Shon, is een stoel,” antwoordt Pedrito in spanning.
“Waar heb je een
stoel voor nodig?’ reageert de Shon spottend. “Om op je luie kont te zitten in
plaats van te werken, zeker. Hoeveel koeien heb je vanochtend gemolken?”
“Tien, mijn
Shon.”
“Tien? Waarom
geen twaalf?”
“Omdat er maar
tien koeien zijn, mijn Shon.”
“Niets mee te
maken,” antwoordt de Shon en klapt met zijn zweep op de kale kop van de arme
Pedrito.
Als je dat als
slaaf meegemaakt hebt, dan kan ik mij indenken dat je later geen zin meer hebt
in perfectie.
Vrijdagmiddag
rond zes uur reed ik vanuit de UNA over de EEG-weg richting Piscadera, op weg
naar het North Sea Jazz festival. Ik had net les gegeven aan een leuke groep.
Even voorbij De Savaan zat het verkeer potvast. Wat was er aan de hand? Een
verkeersongeluk? Ik hoorde geen sirenes. Het kon ook niet de minister-president
zijn, want deze legt het verkeer niet lam wanneer hij langskomt.
Na driekwartier
bij Piscadera aangekomen, was de puzzel opgelost. Zij
hadden de hoofdweg afgesloten bij de afslag naar de hotels. Alleen bezitters
van toegangskaarten tot het jazzfestival mochten langs. Een minder perfect
begin.
Verder verliep
alles prima. Rob Delannooi beoordeelde het festival met een acht en hij heeft
er verstand van. Niet iedereen.
“Hoe vond je het
festival?” vroeg ik aan iemand na afloop.
“De broodjes
stobá waren heerlijk,” antwoordde hij. “Hopi bon.”