Ik ben opgegroeid in de steegjes van Otrobanda, om
precies te zijn in de Gasthuisstraat, de straat die loopt in westelijke richting
van de Zaantjessteeg tot aan de Carthagenastraat en vice versa in oostelijke
richting, parallel aan de Breedestraat aan de kant van het Rif, de zuidkant dus.
Daar ongeveer.
Ik kan mij nog
vaag herinneren dat watertrucks water rondbrachten in de steegjes van onze
buurt en het in kerosineblikken verkochten. De waterdragers liepen tot in de
keuken om een drum te vullen. Opmerkelijk is dat zowel de kerosineblikken als
de waterdrum van de raffinaderij afkomstig waren.
Spoedig daarna
kregen de huizen waterleiding. Nu moet u zich daar niet veel bij voorstellen.
Bij ieder huis kwam er maar één pijp binnen: in de keuken. Dus alleen daar had
men stromend water, de huizen hadden geen douche en toilet.
Onder de
waterkraan in de keuken had mijn oma een drum geplaatst, die ze op gezette
tijden vol liet lopen. Zij was er heilig van overtuigd dat dat goedkoper was
dan iedere keer de kraan open en dicht te draaien. Want iedere keer als je de
kraan opendraaide, ging de watermeter als een gek tekeer en dat kostte geld.
Niet iedereen in de steegjes kreeg stromend water. Zo kwam onze buurvrouw
dagelijks een pan water lenen om te koken.
Als klein
jongetje was je even lang als de drum hoog was, dus je kon met geen
mogelijkheid water uit de drum scheppen, tenzij die tot de nok gevuld was. Je
kon wel bij de kraan komen, maar je mocht er niet aan komen. Maar mijn oma vond
een oplossing voor het probleem, zij plaatste een bankje naast de drum. Anders
moest zij telkens opstaan als wij een beetje water wilden.
Later kregen wij
een wasmachine: een onding, de oorzaak van jeugdtrauma’s, een schending van de
rechten van het kind. Dat ding moest namelijk gevuld worden en dat moesten wij
doen. De wasmachine stond in een speciaal daarvoor gebouwd washok in de tuin,
een eind van de keuken vandaan.
Wij moesten dus
in de keuken een emmer vullen door water uit de drum te scheppen, met de volle
emmer naar het washok lopen, de volle emmer in de wasmachine kieperen en
teruglopen. Dat kieperen ging weleens mis, met alle gevolgen van dien. Wat was
logischer dan een waterkraan te plaatsen in het washok? Toen al had ik geen
fiducie in het menselijke denkvermogen.
Water was
blijkbaar duur en het bewustzijn dat men zuinig met water om moest gaan,
bestond al. Dat bewustzijn had ook een keerzijde. Gelijk met het washok werden
ook een toilet en een badhok gebouwd, maar geen douche. Er was immers nergens
stromend water behalve in de keuken. Alles gebeurde met behulp van emmers:
baden, wassen en toilet doorspoelen. En dit was de keerzijde, het toilet mocht
alleen maar doorgespoeld worden na een grote boodschap. Aan kleine boodschappen
had mijn oma geen boodschap. Dus na het plassen werd niet doorgespoeld. Daar
hebben wij als volk tot de dag van vandaag nog last van.
Traumatischer
was het dat wij na het eten onze handen moesten wassen in het vieze afwaswater
in een teil. Waarom niet omgekeerd? Eerst de handen wassen en daarna de vieze
potten en pannen in de teil?
Hoe anders was
het in de buitendistricten Banda ‘Riba en Banda ‘Bou. Daar had je de mondi, die
alles absorbeerde, als het maar organisch was, grote en kleine boodschappen.
Geen plastic zakken, geen oud huisraad, geen autowrakken zoals nu. Ook had je
behalve de watertrucks, andere bronnen van vers water: de waterputten, ‘awa di
pos’, en de regenbakken, ‘awa di yobe’. Men hoefde niet zuinig te doen.
Het putwater
werd koel gehouden in een aarden kruik, poron. Lekker om te drinken, maar een
beetje zwaar op de maag van een verwende stadsjongen. Het regenwater was goed
om kroeshaar mee te wassen, zeiden de vrouwen.
De waterputten
zijn verdwenen, de regenbakken staan droog, de watertrucks rijden niet meer en
eerstdaags komt de laatste druppel uit de kraan. Ik krijg er dorst van.
No comments:
Post a Comment