“Nanzi zou Nanzi niet zijn, als hij niet weer een
nanzistreek uithaalde,” zegt monsieur Delacourt van de ambassade, terwijl hij
mij aankijkt met de grijns van een zelfingenomen dorpspsychiater.
“Wat heeft die Nanzi
nu weer uitgevreten?” vraag ik.
“Waarmee heeft
hij zich weer volgevreten, moet je liever vragen,” antwoordt monsieur Delacourt
en pakt een tompoes van een schaal op tafel. Hij eet die op en begint te
vertellen.
Shi Maria bakt
iedere ochtend pannenkoeken voor Nanzi. Pannenkoeken gemaakt van meel, water en
een beetje suiker, en die dus nergens naar smaken. Je kunt evengoed op een stukje
karton kauwen, moppert Nanzi.
“Nanzi, het vuur
is uitgegaan,” schreeuwt Shi Maria vanuit de tuin.
“Mijn vuur is
ook bijna uit van de honger,” mompelt Nanzi. “Pegasaya,” roept hij zijn jongste
zoon. “Pegasaya, nietsnut van een zoon, waar zit je? Kom tevoorschijn. Ga als
de bliksem naar Kompa Sese en vraag hem een stukje vuur. Schiet op, anders geef
ik je een pak slaag dat je zelf in brand vliegt.”
Pegasaya rent zo
snel als zijn korte pootjes hem toestaan naar zijn peetoom Kompa Sese.
“Ha, kijk eens
wie we daar hebben? Pegasaya, mijn brave jongen, waarom zo’n haast? Hier heb je
een glaasje limonade.”
“Goede morgen,
Padrino,” spreekt Pegasaya buiten adem, “mijn vader vraagt …” De woorden
blijven hem in de keel steken, want hij ruikt de lekkere geur van pannenkoeken.
Hij begint te watertanden.
“Je ruikt zeker
de pannenkoeken die ik aan bakken ben, mijn lieve jongen,” zegt Sese met een
glimlach. “Hier heb je er twee, eet ze rustig op.”
Dat advies is
aan Pegasaya niet besteed, in een mum van tijd werkt hij de pannenkoeken naar
binnen.
“En wat is het
doel van jouw bezoek?” vraagt Sese. “Een stukje vuur voor je vader?”
“Ja, padrino,”
antwoordt Pegasaya met een glimmende mond.
Kompa Sese stopt
een stuk gloeiende houtskool in een blikje en geeft Pegasaya nog twee
pannenkoeken voor onderweg.
Thuis aangekomen
treft hij zijn vader slapend aan in een hangmat. Als je slaapt, heb je geen
honger, is Nanzi’s filosofie. Maar hij heeft een scherpe neus. Hij springt uit
het hangmat.
“Jij hebt
pannenkoeken gegeten,” zegt hij tegen de arme jongen en grijpt hem bij de keel.
“En zeg mij niet dat het niet waar is, anders waren dat de laatste pannenkoeken
die je ooit gegeten hebt.”
“Ja, ja, Papa,”
stottert de jongen door een dichtgeknepen keel. Nanzi houdt hem ondersteboven
en een stuk pannenkoek valt uit zijn zak. Nanzi stopt die meteen in zijn mond.
“Nondeju, hier
zitten eieren in. Waar haalt Sese eieren vandaan in deze slechte tijden?” Sneller
dan de bliksem staat Nanzi voor de deur van Sese.
“Sese! Sese,
mijn beste vriend, waar ben je? Ik ben het, Nanzi. Sese, je bent een goede
vent. Mijn lieve zoon heeft geen betere peetoom kunnen wensen … Sese, verdomme,
kom naar buiten. Ik heb niet de hele dag de tijd om hier te staan schreeuwen.”
Sese komt op
zijn dooie gemak naar buiten. “Wat moet je weten, Nanzi?” vraagt hij argwanend.
“Waar jij de
eieren vandaan haalt. Weet je dat dat strafbaar is?”
Sese glimlacht.
“Dat gaat je geen klap aan.”
“Ik geef je aan
bij de soldaten van de koning,” dreigt Nanzi.
Sese geeft zich
gewonnen. “Iedere nacht ga ik naar het nest van de slang en neem een paar
eieren mee, zij merkt er niks van.”
“Vannacht ga ik
mee,” zegt Nanzi vastberaden. En zo gaan de twee iedere nacht eieren stelen uit
het nest van de slang. Maar Nanzi heeft niet genoeg aan een paar eieren, hij
gaat elke nacht alleen terug om meer eieren te halen, manden vol. Totdat de
slang het op een nacht merkt. Zij komt plotseling tevoorschijn en bijt Nanzi in
de billen.”
Monsieur
Delacourt blijft stil en ik blijf hem verwonderd aankijken. Hij pakt zijn vijfde
tompoes van de schaal en propt die in zijn mond. “De moraal van het verhaal is,
dat je nooit gulzig moet zijn,” spreekt hij met volle mond.