Sunday, December 2, 2012

Konosé bo Isla 2012-11: Vogels

Als kinderen zittend op de rotsen van het Rif in Otrobanda zagen wij de zwarte silhouetten van vogels die hoog in de lucht zweefden en die wij op school tekenden als twee kleine boogjes; wij noemden ze warawara.

Vraag: Wat is de echte naam van de vogels?

Sluitingsdatum: zondag 6 januari 2013

Prijs: een cadeaubon van Boekhandel Mensing.  

Sponsor: ESCRIBA N.V.

(Het inzenden van het antwoord op de prijsvraag gebeurt via e-mail:


of door een reply op de door u ontvangen mail. De winnaar wordt door loting bepaald uit de goede inzendingen.)

Konosé bo Isla 2012-10: antwoord

 Antwoord: Wasmashin

Er zijn 18 inzendingen, waarvan 14 goed.

Elodie Heloise
Piel Canela
Willy Maal
Max Martina
Elaine Con
Erich Rene
Angélique Christine Lourdes Da Costa Gomez
Reginald Romer
Winsel Peney
Arnolda Hous
Ethel Mercera
Frans Kapteijns
Eduardo Vlieg
Yolanda Chakoetoe
O. Koeiman
D.Fleming
Ariadne Faries
Siagnee Mariano


De winnares is Ethel Mercera

Iedereen bedankt voor het meedoen.

De buurman

Ik ga ’s ochtends de krant halen en zie de buurman ook in zijn brievenbus kijken – hij krijgt geen krant maar doet alsof – en ik probeer weg te duiken achter de bloeiende Faya Lobi, te laat, hij heeft mij al gezien. Ik raap een dorre tak op en gooi die een eindje verder weg.
   “Goedemorgen, buurman,” zegt hij met een praatlust die ik zo vroeg op de ochtend niet kan opbrengen. “Waar moet het heen met dit land? Leerkrachten moeten hun eigen toiletpapier mee naar school brengen om hun derrière mee te schonen. En wat moeten die arme kindertjes, een stukje krantenpapier gebruiken? Er is met deze mensen geen land te bezeilen. Vind je ook niet?”
   Ik weet niet over welke mensen hij het heeft.
   “Waarvoor zijn wij gaan stemmen? Toch  niet voor de hond zijn klo...? Je stemt op iemand om het land vooruit te helpen. En wat zie je, ze maken er een enorme puinzooi van en wanneer er opgeruimd moet worden, geeft niemand thuis. Ik heb mijn kinderen altijd geleerd: wie op de stoep poept, moet ‘m zelf opruimen.”
   Zijn vrouw roept iets.
   “Ja, het hek is dicht,” roept hij terug. “Nee, laat de honden nog niet los.”
   Twee honden komen kwispelstaartend aanrennen. Hij geeft de een een schop, de andere rent preventief weg.
   “In plaats van te gaan stemmen, was ik liever gaan vissen met Mayón en Momón. Die bofkonten hebben die dag twee mulá’s en drie buní’s gevangen. Wanneer ik meega, vangen wij een paar verdwaalde masbangu’s na drie flessen rum soldaat te hebben gemaakt. Ik heb twee koppen van hen gehad voor de soep, ze liggen nog steeds in de vriezer.”
   Ik pluk een bloem van de Faya Lobi. Een roos is een roos is een roos, speelt plotseling door mijn hoofd.
   “Vind je ook niet, buurman?” Ik kijk hem vragend aan.
   “Het zijn een stelletje runden.” “Runderen.” “Sorry, runderen.”
   “Een rund is een rund is een rund,” zeg ik onwillekeurig.
   “Nu je het zegt, buurman, van die kant heb ik het nog nooit bekeken, maar het is een waarheid als een koe. Die moet ik onthouden. Momón kent alle uitdrukkingen uit zijn hoofd, maar deze kent hij zeker niet. Jeetje buurman, wat ben jij welbespraakt. Ik zou mij ook zo willen uitdrukken over de politiek, maar ik mag niet van mijn vrouw. Jij kunt beter je mond houden, zegt zij tegen mij, bemoei je er niet mee. Straks krijgen de kinderen geen baan wanneer zij terug willen keren na hun studie.”
   Er zoeft een auto voorbij.
   ´Zie je dat, buurman? Onze straat is drukker dan de hoofdweg. Ik ben langs alle instanties geweest voor drempels in onze straat, maar wij zijn blijkbaar van de verkeerde politieke kleur. Ze zetten overal drempels neer, te pas en te onpas. Op de meest afgelegen weggetjes moet je plotseling remmen voor die nutteloze ondingen.” 
    De Faya Lobi verwelkt.
   “En wat vind je van Obama?” Wat moet ik nou van die beste man vinden?
   “Ik vroeg mij af of de wereld wel klaar was voor een zwarte president van de Verenigde Staten. Toen hij de eerste keer gekozen werd, bedoel ik. Toen vroeg ik mij dat af. Ik dacht toen, nu is het een zwarte, straks is het een vrouw en dan weet je niet meer waar het met deze wereld naartoe gaat. Nu denk ik er anders over, hadden wij maar hier een Obama. Yes we can. Wij kunnen geen moer. Klagen, ja. Er de kantjes af lopen, ja. Op anderen leunen, ja.”
   Zijn vrouw gilt iets. Hij rent weg en komt even snel terug.
   “Buurman, vlug. Heb je een rolletje toiletpapier voor mij?”

Nomofobie

Zij heeft al tien minuten niets van hem gehoord en dat kan zij niet uitstaan. Zijn laatste bericht was dat hij in Centrum Supermarkt brood was gaan halen. Zij blijft naar de telefoon staren. Er komen allerlei berichten binnen, maar niet van hem. Zij beantwoordt snel de berichten. Haar andere mobiel speelt een salsa in haar tas, van de zenuwen kan zij het zo snel niet vinden. Hij belt nooit op dit nummer, hij kent dit nummer niet eens.
   Er komt een ping binnen: “Er is geen magere yoghurt.” Zij heeft hem gevraagd om een pakje magere yoghurt voor haar mee te nemen. Zij drinkt helemaal geen yoghurt, maar hij is erg op de gezondheidstour en zij doet maar een beetje mee. Dus hij is het niet die op de andere telefoon belde. Nu is zij toch wel nieuwsgierig naar wie het was. Gisteravond heeft zij het nummer in De Heeren aan een vent gegeven. Dat had zij niet moeten doen, dit is haar geheime nummer. Zij kende die vent niet eens, maar zij had een paar borrels op en pakte per ongeluk het verkeerde toestel om nummers uit te wisselen. Zij kijkt naar de missed call, maar herkent het nummer niet. Het kan best die vent zijn, want zij had zijn naam niet ingetoetst, daar was ze te dronken voor.
   “Moet je iets anders dan?” verschijnt op het scherm van het ene mobiel. Zij moet niks, nu is het zijn beurt om te wachten. De andere telefoon speelt weer een Oscar D’Leon, hetzelfde telefoonnummer.
   “Hallo,” zegt zij kortaf.
   “Met mij,” klinkt een geparfumeerde mannenstem.
   “Met mij wie? Ik ken geen met mij.”
   “Wij hebben elkaar gisteravond ontmoet in De Heeren en ik zou je vandaag rond deze tijd bellen.”
   “Ik was gisteravond niet in De Heeren, je vergist je, verkeerd nummer,” en zij drukt de rode knop in. Dit betekent twee weken geen De Heeren.
   Nu moet zij wel een bericht sturen. “Breng jezelf maar mee, ha, ha, ha,” toetst zij in. Hoe zal hij reageren, vraagt zij zich af. Zij hoopt dat hij haar humor kan waarderen. Zij drukt ‘send’ in, maar er gebeurt niets, het bericht blijft op haar scherm. Zij drukt de groene knop weer in, het toestel blijft hangen. Zij raakt in paniek en drukt de groene knop een heleboel keren in. Na een tijdje verschijnt er een bericht op het scherm: ‘network not available’. Zij begint te schelden, in alle toonaarden. Onze nationale aanbieder moet het ontgelden, van de directeur tot de monteur. Zij moeten ze allemaal naar huis sturen, nee opsluiten, dat is beter, van hoog tot laag. Wat heb je aan een netwerk dat niet beschikbaar is, dat kunnen ze toch beter in hun achterste stoppen.
   Zij haalt haar tweede mobiel uit haar tas, geen bereik. Nu is zij werkelijk in alle staten. Zij heeft zin om allebei de telefoons tegen de grond te smijten, maar zij bedenkt op tijd dat zij voor ieder zeshonderd dollar heeft betaald, een Samsung Galaxy S3 en een iPhone 5.         
   Gelukkig heeft zij nog een derde telefoon, van een andere aanbieder, voor gevallen als dit. Die heeft wel geen internetverbinding. Zij toetst zijn nummer in en wacht. De telefoon gaat één keer af en dan hoort zij: “The number you just dialed is not available, try again later.” Nu smijt zij wel de telefoon tegen de grond, een goedkope Nokia.
   Zij krijgt plotseling een vreselijke koppijn. Zij gaat in een schommelstoel op het balkon van het weekendhuis zitten en probeert rustig adem te halen, zij voelt dat zij gaat hyperventileren. Dan staat zij op, stapt in haar auto en rijdt regelrecht naar de praktijk van haar ex-man. Zonder zich iets aan te trekken van de secretaresse, doet zij de deur van de dokterskamer open en loopt naar binnen.
   “Jij lijdt aan nomofobie,” zegt de dokter na haar aangehoord te hebben.
   “Is dat dodelijk?” vraagt zij.
   “Hopelijk wel,” verspreekt de dokter zich freudiaans. 
  
        
    

Sunday, November 4, 2012

Konosé bo Isla 2012-10: Taalkunde

Hieronder staan vier woorden in het Papiaments:

Frizjidèr, wasmashin, katapila, kèts.

Vraag: Welk van de vier woorden hoort taalkundig niet thuis in het rijtje?

Sluitingsdatum: zondag 2 december 2012

Prijs: een cadeaubon van Candy Barrel.  

Sponsor: ESCRIBA N.V.

(Het inzenden van het antwoord op de prijsvraag gebeurt via e-mail:


of door een reply op de door u ontvangen mail. De winnaar wordt door loting bepaald uit de goede inzendingen.)


Konosé bo Isla 2012-09: antwoord

Antwoord: Sino America was de laundry gevestigd in het gebouw van Cinelandia

Er zijn 5 inzendingen, waarvan 2 goed.


Willy Maal
Reginald Römer
Yolanda Chakoetoe
America Augusta
Corinne Boye

De winnares is America Augusta

Iedereen bedankt voor het meedoen.

De wind

‘De wind waait’ is een uitspraak vergelijkbaar met ‘de cirkel is rond’. De cirkel kan niets anders zijn dan rond, zo kan de wind niets anders doen dan waaien. In een strikt natuurkundige zin dan. De wind is het stromen van lucht van de ene plaats naar de andere, veroorzaakt door drukverschillen in de atmosfeer.
   “Daar heb ik geen boodschap aan,” zegt Bartholomeus de dichter en schrijver, “leg dat maar uit aan Lucretius mijn teckel of aan Maria Magdalena, de poes van mijn buurvrouw. Voor mij is de wind een poëtisch element, een bron van inspiratie, vooral door zijn afwezigheid bij achtendertig graden in de schaduw.”
   Bartholomeus ten spijt, de wind is niet stoffelijk, je kunt de wind niet in een doos stoppen.
   “Ho, ho, ho,” protesteert de poëet, “nu word ik even dichterlijk verontwaardigd. Als je de duvel in een doos kunt krijgen, dan kun je ook de wind in een doos krijgen. Je gaat mij toch niet vertellen dat de duvel niet stoffelijk is. En voor uw informatie, de wind kan ook huilen.” En alsof de duvel ermee speelt, begint buiten de wind te huilen. And the wind cries Mary.
  Wie een luchtstroom van plaats A naar plaats B zaait, zal een luchtstroom met een snelheid van honderd kilometer per uur oogsten. In zoverre heeft Bartholomeus gelijk dat dit niet zo gezegd wordt. Wie wind zaait zal storm oogsten. Het zaad brengt geen koren voort, en als het al vrucht draagt dan geeft het geen meel, en als het al meel geeft dan wordt het door vreemden verslonden.
   “En of ik gelijk heb, maar nu moet je als de sodemieter ophouden met dat Bijbelse geouwehoer, want ik word echt poëtisch boos. Niemand heeft hier wind gezaaid en niemand zal dientengevolge storm oogsten. Het volk heeft gekozen en de stem van God is de stem van het volk, of omgekeerd, ja omgekeerd. En daar kan geen enkele zuurpruim ook maar ene moer aan veranderen. De lezer vergeve mij mijn plebejische taalgebruik. Wie met pek omgaat, wordt ermee besmet. Ga maar schrijven over Nanzi en zijn kornuiten of zo, maar zit geen onzin uit te kramen waar Lucretius geen brood van lust.”
   Bartholomeus kan als dichter en als schrijver op het dak gaan zitten, ik ga verder. De wind die het hele jaar door vanuit dezelfde richting waait, is ook karakteristiek voor ons klimaat. De noordoostpassaat, waar je tenminste op kan rekenen, werd al door de fraters bezongen.
   “Wat bedoel je met het bijwoord tenminste?”
   Het antwoord aan een dwaas is zwijgen. Dus de wind werd al door de fraters bezongen in het bekende lied ‘Schoon is de West’.
   “Je geeft geen antwoord. Bedoel je dat je niet op het volk kan rekenen? Dat het volk niet standvastig is? Wat is er standvastiger dan de ingeslagen weg voort te zetten, als dat het is wat men wil. Wat doet je denken dat je het beter weet dan het volk?  Potentia ad populum.”
   Gewoon negeren. Dus de fraters bezongen de noordoostpassaat al in het liedje ‘Schoon is de West’.
Schoon is de West, is 't land mijner dromen,
Heerlijk omstuwd door de ruisende zee.
Ruw zijn de rotsen en grillig de bomen,
Krachtig de wind als hij waait langs de ree.
   “Hou op, ik word er kotsmisselijk van. Dit klinkt 24-karaats koloniaal. Als hij waait langs de ree. Waar is de t gebleven? Van wie is het lied, zei je? Van de fraters? Je maakt mij niet wijs dat je bij de fraters op school bent geweest, daar ben je te zwart voor. En nu moet ik een wind laten. Krachtig de wind als hij komt uit mijn ree.
   Het gaat hem voor de wind.
    

Hoe Nanzi Cha Tiger beetnam

Iedereen was bang voor de grote machtige tijger Cha Tiger, letterlijk vertaald ‘Vriend Tijger’, een vertaling van niks natuurlijk, want Cha Tiger was een vriend van niemand. Wanneer hij brulde, trilde iedereen op zijn benen.
   “Ik ben niet bang voor die stomme tijger,” zei Nanzi tegen zijn makkers. “Wat kan hij doen? Hij kan alleen maar brullen en brullende tijgers bijten niet.”
   “Wat sta je daar te kletsen als een spin zonder kop,” reageerde een van de makkers, een luis, onder de grote cactusboom. “Cha Tiger hoeft alleen maar te blazen en jij belandt op de hoogste tak van de cactusboom. Als hij honger heeft, dan vul jij niet eens zijn holle kies.”
   “Luister jij,” antwoordde Nanzi boos, “jij bent een luis in de pels van het dier. Zal ik jullie bewijzen dat ik niet bang ben? Wedden dat ik op de rug van Cha Tiger kan zitten net als op de rug van de eerste de beste ezel.”
   “Ia, ia,” balkte de ezel terwijl zijn ezelsoren rechtop gingen staan, “ia, ia, wat bedoel je met de eerste de beste?”
   “Dat is een uitdrukking, ezel. Hou je ezelskop en luister naar mij. Morgen rij ik op de rug van de tijger tot voor de poort van het paleis van de koning.”
   “Ha, ha, ha, laat mij niet lachen man,” krijste de luis. “Ha, ha, ha, tot voor de poort van de hel bedoel je.”
   Nanzi keek hem vies aan. Een dezer dagen vertrap ik die uitgehongerde luis, dacht hij.
   “Waar wedden wij om?” vroeg hij hardop.
   “Om je doodskist,” schreeuwde iemand.
   Nu voelde Nanzi zich in zijn kruis getast. “Morgen zullen jullie zien,” zei hij en keerde huiswaarts.
   De volgende ochtend voor zonsopgang bonkte een woedende Cha Tiger op de deur van Nanzi’s huis. De deur begaf het bijna. “Nanzi, kom naar buiten. Met wie drijf je de spot? Kom naar buiten en dan laat ik je zien wie ik ben.” In pels van de tijger grinnikte een luis.
   Nanzi die zich in bed net naar Shi Maria toe draaide, herkende het gebrul van de tijger en schrok zich een aap. Hij schudde Shi Maria wakker.
   “Ja, schatje,” kirde Shi Maria.
   “Niks van ja schatje,” zei Nanzi met bevende stem, “Cha Tiger is aan de deur en hij komt mij afmaken. Wij moeten snel iets bedenken, anders ben je over enkele minuten weduwe. Ik weet wat ik moet doen. Ik doe alsof ik doodziek ben, dan krijgt Cha Tiger medelijden met mij en zal hij mij sparen. Vlug, smeer een kwak vicks op mijn voorhoofd.”
   Shi Maria, die niet wist wat er aan de hand was, deed maar wat Nanzi van haar vroeg. Intussen dreigde de deur te bezwijken onder de kracht van Cha Tiger. Shi Maria deed de deur open en de tijger tuimelde naar binnen.
   “Waar is Nanzi?” brulde hij.
   “Nanzi ligt op sterven,” antwoordde Shi Maria en barstte in krokodillentranen uit.
   Cha Tiger liep door naar de slaapkamer en schrok van het hoopje Nanzi dat hij daar zag liggen.
   “Vaarwel. vriend Cha Tiger,” zei Nanzi met een zwakke stem, “hier zal ik sterven, want ik kan niet naar de dokter lopen.”
   “Wacht, ga niet dood,” zei Cha Tiger haastig, “klim op mijn rug en dan breng ik je.”
   “Breng mij naar het paleis van de koning,” kreunde Nanzi toen hij eenmaal op de rug van de tijger zat, “alleen de hofarts kan mij redden.”
   En zo reed Nanzi op de rug van de tijger naar het paleis van de koning. Onderweg drukte hij een luis dood.  
        

Sunday, October 7, 2012

Konosé bo Isla 2012-09: Vergane glorie


Vraag: Waar is dit?

Sluitingsdatum: zondag 4 november 2012

Prijs: een cadeaubon van The Cinemas.  

Sponsor: ESCRIBA N.V.

(Het inzenden van het antwoord op de prijsvraag gebeurt via e-mail:


of door een reply op de door u ontvangen mail. De winnaar wordt door loting bepaald uit de goede inzendingen.)



Konosé bo Isla 2012-08: antwoord

Antwoord:
Potèm: Potted Ham
Mankaron: (Kokos)makronen
Rokofles: Rookvlees
Kòtru: Cod Roe

Er zijn 6 inzendingen, waarvan 5 goed.

Max Martina
Willy Maal
Eduardo Vlieg
Yolanda Chakoetoe
Glyraine Jukema
Arnolda Hous


De winnaar is Max Martina

Iedereen bedankt voor het meedoen.

Crimineel gedrag

‘Als je niets te doen hebt, doe het dan niet hier,’ is een leuke spreuk op een antiek Delfts Blauw tegeltje. Zo’n spreuk zou je willen ophangen op de hoeken van alle stegen in Otrobanda. Niet alleen in Otrobanda, maar in alle buurten van Curaçao zie je groepen hangjongeren die niets te doen hebben.


Als iemand niets te doen heeft, dan gaat hij in negen van de tien gevallen verkeerde dingen doen. Nu heb ik het niet over onze pensionado’s die genieten van een welverdiend pensioen. Ofschoon, ook bij hen kan de ledigheid zich manifesteren in overmatig drankgebruik of frequent casinobezoek. Mijn oom die van een borreltje hield, was echter niemand tot last. Dus dacht ik, laat de man van zijn oude dag genieten, en gaf ik hem vijfentwintig gulden.

Ik heb het over de jongeren. Ik liep van de week op een werkdag om elf uur ’s ochtends door de steegjes van Otrobanda. Tussen haakjes, in een van die stegen ben ik geboren en opgegroeid. Maar goed, ik liep dus door die stegen en op iedere hoek stond er een paar jongeren te hangen. Een rare uitdrukking, maar dat deden ze, ze stonden te hangen. Ik ving hier en daar een gesprek op, maar het ging nergens over. Negen van de tien woorden waren scheldwoorden.

Ik moet eerlijk toegeven dat ik geen last van hen had, maar toch bekroop mij een raar gevoel. Wat doen zij daar, vroeg ik mij af. Zo gezellig is het ook weer niet op de hoeken van de straten. Sommige van hen verkopen drugs, dat weet ik. En als ik dat weet, dan weet de politie dat ook. Waarom staan zij daar nog?

De mens verdeelt zijn tijd tussen legale activiteiten en risicovolle illegale activiteiten. Als de mogelijkheden tot het ontplooien van legale activiteiten minder worden, dan nemen de illegale activiteiten toe. Met andere woorden, als de werkloosheid toeneemt, dan neemt de criminaliteit ook toe. Dit is wetenschappelijk aangetoond.

Wat wilde ik ook weer hiermee zeggen? O ja, jeugdwerkeloosheid is dus funest voor de maatschappelijke rust, want het bevordert de criminaliteit. Een deel van het illegale gedrag kan hiermee verklaard worden: moord, roofovervallen, inbraak, diefstal, huiselijk geweld, druggebruik, alcoholisme, joyriding, heling, aanranding en andere zogenaamde antisociale delicten waar wij in toenemende mate last van hebben.

Nu zeggen de verantwoordelijke autoriteiten dat dit cijfermatig niet klopt. Wat klopt niet? De toevoeging ‘in toenemende mate’, de cijfers tonen niet aan dat de criminaliteit stijgt. Wij moeten wel toegeven dat er een probleempje is, vervolgen ze. De criminelen worden steeds jonger en zij gaan gewelddadiger te werk. Wij moeten het probleem preventief aanpakken en beginnen bij het gezin. Wij moeten beginnen bij de baby’s die nu geboren worden. Intussen is weer iemand beroofd.

Nu doet zich het volgende voor. Iemand is werkloos, volgens de definitie, als hij ouder is dan 16 jaar en jonger dan 60 (binnenkort 65) jaar, wil en kan werken, en bereid is voor meer dan 12 uur per week arbeid te verrichten. Volgens deze definitie zijn de meeste jongeren die ik op de hoeken van de straten heb gezien, niet werkloos. De vraag is of zij wel willen werken.

Bij het kiezen voor een criminele activiteit, speelt de risico een grote rol. De criminele activiteit moet lucratiever zijn dan werken. De opbrengsten van een drugdeal of beroving worden afgewogen tegen de kosten. De kosten worden berekend als het product van de kans dat je gepakt wordt en de straf die je dan krijgt. Als de kans om gepakt te worden klein is of de straf die je krijgt een lachertje is, dan zijn de kosten verwaarloosbaar. De opbrengsten zijn dus hoger dan welk salaris dan ook. Wij hebben een probleem.

Nu hebben wij het steeds gehad over jongeren, alsof zij de monopolie hebben op de criminaliteit op het eiland. Niets is minder waar. Wij kennen ook andere vormen van crimineel gedrag: intimidatie, bedreiging, fraude, corruptie, omkoping, oproer, immoreel gedrag, rassenhaat, opruiing, de zogenaamde administratieve delicten waar wij ook in toenemende mate last van hebben.

En de boer, hij ploegde voort.

Licht in de duisternis

Pachi Fefe staat in de deuropening van zijn hutje en tuurt de nacht in, het is pikkedonker. Hij ziet kleine lichtjes bewegen, nee zijn oude ogen bedriegen hem niet, het zijn lichtvliegjes. Als een lichtvliegje verlicht jij mijn hart, ha, ha, ha, hij krijgt wel eens van die romantische buien, zoals nu. Maar dit slaat natuurlijk nergens op, zijn tijd van romantiek is voorbij, allang. Vroeger zong hij bolero’s, in het orkest Sterren van de Cariben, hij schreef ze zelf ook. Zo’n regel zou prachtig klinken in een bolero. Als een lichtvliegje verlicht jij mijn leven, als een lichtvliegje verlicht jij mijn hart. Hij begint onwillekeurig te neuriën. De goede oude tijd. Hij zou dolgraag nog één keer een bolero willen zingen, voor het grote publiek. Fefe el Tranquilo, dat was zijn artiestennaam. Hoe zou hij de bolero noemen? Natuurlijk, el Ultimo Bolero, de laatste bolero. De goede oude tijd. Toen had iedereen werk, toen had iedereen geld. Het eiland was goed, jij kon er van alles krijgen, alles was goedkoop. Op de radio draaiden zij muziek, zijn muziek, en er waren geen scheldtirades zoals nu. Iedereen respecteerde elkaar. Zondagmiddag liep je een studio binnen en zong een liedje in de microfoon, dat kon zomaar. Kayus was een vaste klant, Kayus de dorpsgek.


Hij kijkt naar rechts en ziet het silhouet van het hoge gebouw. Anders staat dat erbij als een kerstboom, honderden lichtjes. Nu is het donker, het hotel is dicht, tijdelijk. Dat zeggen zij tenminste, totdat er weer elektrische stroom is. Dat moet hij nog zien gebeuren. Ten eerste dat er weer stroom komt, ten tweede dat het hotel weer opengaat. En ten derde natuurlijk, dat de toeristen terugkomen.

Dit is al de zevende maand zonder stroom en wat zijn de vooruitzichten? Starten zij de ene unit op, dan begeeft de andere het. Als je een auto geen servicebeurt geeft, dan weigert hij het op gegeven moment en dat geldt ook voor een fabriek. Iedere boerenlul snapt dat.

Maar dat zijn zijn zorgen niet, integendeel. Zijn houtskoolzaakje loopt als een trein, want er wordt ook geen gas geleverd en benzine is op de bon. Dus iedereen heeft het komfoor uit de schuur gehaald. Hij snuift de geur van brandend hout op. Iedere ochtend brengt hij de houtskool rond op zijn ezelswagentje. Zover zijn wij gekomen, de klok is zestig jaar teruggedraaid, maar dan zonder bolero’s.

Hij ziet een zwak lichtje schijnen, een zaklantaarn van iemand die zich die kan permitteren. Batterijen zijn niet te betalen. Hij hoort stemmen, het licht schijnt op een hoopje takken, zij gaan een vuurtje maken om vis te roosteren. Vis is vers, die kun je dagelijks vangen.

Een ijskast heeft hij al jaren niet, dus mist hij die niet. Hij eet elke dag verse groente uit zijn moestuintje. Af en toe maakt hij een blikje tomatensardientjes open, vlees hoeft hij niet. De mensen vechten om een stukje gezouten geitenvlees, yòrki.

De eerste week dat er geen stroom was, stonden de mensen in grote getale voor het kantoor van de leverancier te protesteren. Sommigen hadden hun bedorven vlees uit de ijskast meegenomen. Toen zij geen gehoor kregen, trokken zij naar Fòrti. Daar was ook niemand thuis. ‘De airco’s doen het niet,’ verklaarde de dienstdoende beambte.

Alsof de duvel ermee speelde, kwamen er ook problemen met het leveren van benzine en gas. De raffinaderij leverde niet meer omdat de schulden te hoog waren opgelopen. Pachi Fefe heeft het allemaal aan zien komen. Daar hoef je geen eredoctoraat voor te hebben, dat ziet die netgenoemde boerenlul ook.

Een ding kun je concluderen, er zitten geen boerenlullen in regering, ha, ha, ha, goede mop. Ha, ha, ha, anders hadden zij dit allemaal zien aankomen. Ha, ha, ha.

Pachi Fefe hoort gejuich, de volle maan komt op in het oosten. Licht in de duisternis.

e pali' kadushi (Korsou)

si un dia bo pasa
band'i un pal'i kadushi
para un ratu serka dje
i pa un momentu bo kontempl'é
lo e kontabu su historia
ku atenshón bo mester skuch'é

lo e kontabu di e solo
ku tántu a kim'é
di e sed ku a torment'é
ora awa seru lubid'é
di tur e orkannan ku a maltrat'é
i tambe dje luna ku a karisi'é

lo bo mira sali for di su sumpiña
un gota di awa: un lágrima
pero ku su brasanan den laria
e ta sinti forsa i energía

mas lo bo mira kon e kadushi
maltratá i tormentá
a keda firme den su meta
lo no tin nada, pero nada pa tumb'é

Diana Márquez

Sunday, September 2, 2012

Konosé bo Isla 2012-08: Papiamentse woorden



In tijden van ‘beran’ kregen wij als kind een dun laagje pòtèm op brood als beleg. Ik haatte dat. Nu vind ik pòtèm heerlijk op toast.

Vraag: Waar komen de Papiamentse woorden pòtèm, mankaron (de koek), rokofles en kòtru vandaan?

Sluitingsdatum: zondag 7 october 2012

Prijs: een cadeaubon van Candy Barrel

Sponsor: ESCRIBA N.V.

(Het inzenden van het antwoord op de prijsvraag gebeurt via e-mail: revers@cura.net
of door een reply op de door u ontvangen mail. De winnaar wordt door loting bepaald uit de goede inzendingen.)

Konosé bo Isla 2012-07: antwoord

Antwoord: Ahoy, Rotterdam

Er zijn 3 inzendingen, waarvan 2 goed.

Nelson Navarro
Iraima Offermans
Joan Augusta

De winnares is Iraima Offermans.

Iedereen bedankt voor het meedoen.

Het geheim

De enige zwarten die in Club Bahia in Scharloo kwamen waren de musici uit New Orleans die swingende jazzmuziek speelden. De gasten, zonen van welgestelde Joodse handelaren, gingen uit hun dak en dansten als bezetenen op de maat van de nieuwe muziek. De gezelschapsmeisjes van de club keken hoofdschuddend toe. Zij luisterden liever naar de tonen van de rumba uit hun geboorteland.

Er werd gedanst tot diep in de nacht en de Cubaanse rum vloeide rijkelijk. Tegen sluitingstijd wachtte ieder meisje geduldig af of zij door een van de jongens uitgenodigd werd om boven in een kamertje gezellig wat te keuvelen. Wie te zat was om te keuvelen, werd door Norwechi vriendelijk op straat gegooid.

Norwechi was een Noorse kapitein die weigerde smokkelwaar mee te nemen. Hij strandde toen zijn schip de Rio Orinoco op een ochtend zonder hem de haven verliet. Hij stond die ochtend toevallig voor het raam van Club Bahia dat uitkeek op de haven, toen hij tot zijn verbazing zijn schip voorbij zag varen. Hij rende naar beneden, stak de Scharlooweg over en spoedde zich naar het kantoor van de scheepsagent aan de kade.

‘Wat heeft dit verdomme te betekenen?’ schreeuwde hij tegen de man achter het bureau. Isaac da Costa keek niet op en schreef rustig door in een groot boek dat open voor hem lag.
‘Jullie zijn een stelletje klootzakken.’ Norwechi’s handen trilden.
‘Wat doet een kapitein aan wal?’ vroeg da Costa en streek over zijn sik.
‘Wij zouden morgenochtend vertrekken, verdomme.’
‘Blijf rustig vriend, de Rio Orinoco komt terug.’

De Rio Orinoco kwam niet terug en Norwechi verdiende sindsdien de kost als uitsmijter in Club Bahia.
Er speelden vaak ook Cubaanse orkesten in de club en dan dansten de meisjes uitbundig met snelle pasjes en wiegende heupen. Iedereen, behalve Carmensita.
Carmensita was een schuchter meisje van een jaar of achttien, met een glanzende mispelkleurige huid en lang zwart haar. Ze ketste alle uitnodigingen om te dansen af door te zeggen dat zij niet kon dansen. De meisjes zeiden dat ze loog. De waarheid was dat ze met niemand mocht dansen van meneer da Costa. Meneer da Costa had haar meegebracht uit Cuba en ze was nog maagd. Meneer da Costa raakte haar niet aan, fluisterden ze, haar glimlach alleen al was voldoende om meneer da Costa in tranen te doen uitbarsten.

Isaac da Costa was kort en gezet van postuur. Zijn gezicht was rond en hij droeg een bril met dikke glazen. Zijn sik en zijn snor waren zeer secuur geknipt. Hij handelde officieel in cacao. Da Costa was een zuinige man, maar hij had een zwak voor Carmensita en gaf haar alles.
Iedere avond om zeven uur draaide Isaac da Costa met een geheime sleutel de achterdeur van Club Bahia open, duwde deze half open en sloot die weer geruisloos achter zich. Hij klom ongezien de trap op naar de eerste verdieping en trad het kamertje binnen waar Carmensita op de rand van het smalle bed op hem zat te wachten. Hij ging op een rechte houten stoel zitten en staarde stil naar het meisje voordat hij zachtjes begon te praten, meer in zichzelf dan tegen haar. Carmensita glimlachte en keek hem aan met haar grote bruine ogen. Hij kreeg tranen in zijn ogen. Om negen uur stond hij weer op en verliet de kamer.

Carmensita zat de rest van de avond beneden in de club aan een tafeltje te luisteren naar de grappige verhalen die Norwechi vertelde. Zij moest er ontzettend om lachen en raakte aan hem gehecht. Op een avond nam zij hem mee naar boven.
Carmensita wees Norwechi de rechte houten stoel. ‘Daar zit hij altijd,’ zij ze en ging op de rand van het bed zitten. Op dat moment ging de deur van het kamertje open en in de deuropening verscheen een korte, gezette man met een verzorgde sik. Hij was teruggekomen om zijn dochter het geheim te vertellen.

Mondongosoep met prei

Ik vertrok woensdagmiddag vanaf vliegveld Hato en kwam donderdagochtend om zeven uur aan op Schiphol. De passagiers werden verwelkomd door twee honden. Eerst een drugshond die aan je koffer snuffelde en een paar meter verder een geldhond die met zijn natte neus aan je billen rook. Daarna drie keer je paspoort tonen, die marechaussees vertrouwen elkaar blijkbaar niet. ‘Moet jij geen bril dragen, collega?’ vroeg de een aan de ander.

De controle van de koffers ging vlot, ik moet niet zeuren. Trouwens, de vlucht was heel aangenaam. Achterin het vliegtuig waren er een heleboel stoelen leeg, ik had een rij van vier stoelen voor mij alleen. Ik kon dus lekker mijn laptop, mijn ipad, mijn samsung en mijn kindle kwijt, plus ook nog mijn benen strekken. De passagiers die betaald hadden voor extra beenruimte, baalden dus als een stekker.

Rond elf uur waren wij in Rotterdam. Geen haast om de trein te pakken, wij zijn met vakantie. Ook geen taxi, wij gingen gewoon met tram 25 naar Zuid, halte Beijerlandselaan uitstappen. Rotterdam Zuid, een wereld apart. U raadt nooit wat die dag mijn eerste maaltijd in Nederland was. Mondongosoep bij de Chino van restaurant Kriyoyo. Perfect, met lamunchi en pika. Alleen was de mondongo wat aan de witte kant, maar dat zijn de mensen ook.

De Chinese eigenaar van het restaurant praat alleen maar Papiaments, behalve natuurlijk tegen de Chinese koks in de keuken. Het concept van het restaurant is dat van een trùk di pan: broodje stobá, broodje karkó, aros moro, geitensoep en natuurlijk ook mondongosoep. Je moet van te voren bellen en bestellen, anders wacht je uren. Hij heeft ook djònikek op het menu, die hij vers bakt wanneer je bestelt. Zijn Antilliaanse klanten hebben geen haast, zij zitten rustig te wachten en te pingen, God weet met wie.

De volgende ochtend ging ik een eindje wandelen. Van negen uren lang zitten in het vliegtuig word je ook een beetje stijf. Dus een flinke wandeling en wat gymnastiek in het park doen de mens goed. Alleen had ik er geen rekening mee gehouden dat oefeningen doen in het park aan de Groene Hilledijk geen usance was. Alle Marokkaanse kindertjes renden naar buiten en kwamen staan kijken. Zij schreeuwden tegen elkaar in het Marokkaans en lachten, ik verstond ze niet. Waarschijnlijk schreeuwden zij: ‘Gekke meneer, zo stijf als een hark.’

Ik liep met een flinke pas terug. Het was vrij koel, 12 graden, half tot zwaar bewolkt en kans op regen of onweer. De wind kwam uit richtingen tussen west en noordwest en was matig, kracht 3 of 4. Ik liep langs een terrein waar een aantal bouwvakkers aan het werken was. Elders in het land hadden zij vast en zeker discriminerende opmerkingen gemaakt, maar niet hier. Zij waren Polen. ‘Als je wil discrimineren, begin dan bij jezelf,’ was hun levensfilosofie.

’s Middags ging ik een broodje bakkeljauw halen bij een Dominicaanse lunchroom. Het interieur was mooi ingericht, maar er zat geen kip. Aros con pollo hadden zij wel. Een heel mooi meisje kwam mij helpen. Ik sprak Spaans tegen haar en zij antwoordde mij in plat Rotterdams. Je wordt er ook geen wijs uit welke taal je moet spreken. ‘Alleen een broodje bakkeljauw, meneer?’ vroeg zij. ‘Niets anders?’ Ik voelde mij een vrek, alleen maar een broodje bakkeljauw. Ik keek in de vitrine en zag tot mijn redding pastechi’s liggen. ‘En twee pastechi’s’ zei ik snel alsof ik allang van plan was die te bestellen. De pastechi’s waren ook gevuld met bakkeljauw.

Wat is er typischer Hollands in de zomer dan een groene haring met uitjes? De haringboer was een Turk. ‘Nee meneer, groene haring hebben wij niet, wij hebben wel versgevangen, lichtgezouten haring met sogan.’ ‘Sogan?’ ‘Ja meneer, uitjes.’

Let op mijn woorden. Over vijf jaar kun je op Rotterdam Centraal een kopje mondongosoep bestellen. Romige mondongosoep met prei.



Thursday, August 9, 2012

Konosé bo Isla 2012-07: Vakantie


(Foto: Elroi Evers)

Vakantie in Nederland: een natte julimaand, maar een geweldige North Sea Jazz festival. Vandaag schijnt de zon.

Vraag: Waar in Nederland is de foto gemaakt?

Sluitingsdatum: zondag 2 september 2012

Prijs: een cadeaubon van The Movies.

Sponsor: ESCRIBA N.V.

(Het inzenden van het antwoord op de prijsvraag gebeurt via e-mail: revers@cura.net of door een reply op de door u ontvangen mail. De winnaar wordt door loting bepaald uit de goede inzendingen.)

Konosé bo Isla 2012-06: antwoord

Antwoord:
Boek: Geniale Anarchie; verhaal: Homo Piskeira; schrijver: Boeli van Leeuwen

Er zijn 2 inzendingen:
Niels Augusta
Madelyn Francisco

De winnares is Madelyn Francisco.

Iedereen bedankt voor het meedoen.

Hollandse regels


‘U mag de flessen water mee naar binnen nemen, maar de dopjes moeten eraf,’ zei de controleur bij de ingang van het North Sea Jazz festival, overigens op een heel vriendelijke toon. ‘Wat is dat voor een stomme regel?’ vroeg ik aan hem. Typisch Hollands, dacht ik. Ik had drie flessen bij mij. Heel lastig. Maar toen ik het verhaal hoorde, begreep ik de maatregel.

De jongen had een grote bos haren en een donkere zonnebril op. Zijn smalle bruingetinte gezicht werd bedekt door een volle zwarte baard. Hij had een mager postuur, ongeveer 1.80 à 1.85 meter lang. Verder droeg hij een donker joggingbroek en een grijs joggingjack met capuchon die hij strak over zijn hoofd met touwtjes had aangetrokken.

‘Wordt hier ook jazz gespeeld?’ vroeg hij met een Arabisch accent. De twee jongens die de kaartjes scanden, vonden dat een goede mop. ‘Ha, ha, ha, als je een beetje geluk hebt, is er ook een jazzgroep tussen,’ antwoordde een van hen.
‘Dat bedoel ik niet,’ zei de rare bezoeker ernstig. ‘Is dit een jazzfestival? Komen hier de hoge pieten?’
‘Hoog en laag,’ antwoordde dezelfde jongen in tranen.

De bezoeker liep door en moest zijn rugzak laten onderzoeken door de controleur. Hij had slechts twee flessen water bij zich.
‘Loopt u maar door en geniet van de avond,’ zei de controleur in een goede bui.

De rare jongen, wellicht een Arabische student, liep de grote hal van Ahoy binnen. Het krioelde van de mensen. Hoe gaat hij nou zijn mannetje vinden in de menigte, vroeg hij zich af. Hij had een foto bij zich, die hij die dag zorgvuldig had bestudeerd. Hij zou zijn mannetje feilloos uit duizenden kunnen herkennen. Een knap gezicht met een ronde intellectuelenbril op, ongeveer 45 jaar oud, een kuiltje in zijn linkerwang als hij lacht. De hoogste piet van Nederland, had zijn opdrachtgever gezegd. Zij deden het voor het goede doel, Nederland heeft teveel regels, daar moest een einde aan komen.

De jongen liep naar het toilet en ledigde de twee flessen water. Hij schroefde de dopjes weer op en stopte de flessen terug in de rugtas. Heel raar, dacht hij. Alle andere wapens nemen zij van je af en krijg je gedonder. Handgranaten, molotovcocktails, kneedbommen, maar de gevaarlijkste wapens, flessen water, laten zij gewoon door. Des te beter.

Hij schrok op uit zijn gedachten, daar liep zijn mannetje, vermomd als vlotte jongen. Maar hij trapte daar niet in. Hij keek voor de zekerheid weer naar de foto, dat is hem, voor honderd procent zeker. Achter op de foto stond een naam, Mark Rutte.

De jongen maakte een accurate berekening: waar hij moest staan, hoe hij de fles moest neerleggen, hoe hij moest richten. Alles liep perfect. Het doelwit kwam zijn richting op. Prachtig. Met een snelle beenbeweging trapte hij op de fles, de dop vloog eraf, precies in het rechteroog van zijn slachtoffer. Helaas, de bril stond in de weg, plastic, onbreekbaar. De jongen verdween. Het slachtoffer bleek geen Mark Rutte te zijn, maar een decoy, een ruttemetut.

Dus ik liep de hal van Ahoy binnen met twee open flessen water in mijn handen.
‘Die neger heeft wel een ontzettende dorst,’ fluisterde een oudere dame tegen haar man.
‘Ja,’ antwoordde de man, ‘waar hij vandaan komt is het zeker ontzettend heet.’

Ik liep binnen bij Trijntje Oosterhuis. Ik heb haar altijd maar zo zo gevonden, maar nu kon zelfs haar schoonheid mij niet bekoren. Ik ging zitten en morste per ongeluk een halve fles over de mevrouw die voor mij zat. Zij moest boeten voor de andere 16 miljoen Nederlanders. Later op de avond maakte Dave Holland alles weer goed.

Een lange rit

De ramen van de KLM bus naar Eindhoven staan open, Holland stinkt naar koeienmest. Ik kijk naar buiten en zie de groene weiden, de bonte koeien en de grijze sloten voorbijsnellen. De lessen van de aardrijkskundeleraar komen tot leven. Roodbonte koeien en zwartbonte koeien. De ene geeft melk en de andere vlees. Welke geeft nou poedermelk? Surinaamse koeien geven chocolademelk, ha, ha, ha.

Het landschap verandert, kleuren en nog eens kleuren, rood, geel, paars. Bloemenvelden, keurig netjes op een rij, alsof een reus met een liniaal de stroken kaarsrecht heeft uitgetekend. Ha, eindelijk een boerderij, maar ik zie geen boeren. Ja, toch wel, een man en een vrouw zitten op strandstoelen in de zon. Hebben zij klompen aan? Dat kan ik van een afstand niet zien.

De bus stopt. ‘Eindhoven?’ vraag ik. De chauffeur kijkt om. ‘Leiden,’ antwoordt hij kortaf.
Wij staan voor het station, want ik zie treinen. Een meisje met lang blond haar loopt vlak langs het raam van de bus. Zij ziet mij zitten, glimlacht en groet vriendelijk Ik groet terug. Even later groet weer een ander meisje op de fiets. Zij heeft lang bruin haar. Ben ik in het paradijs beland? De bus rijdt verder.

Volgende stop. ‘Den Haag,’ roept de chauffeur op een spottende toon en zoekt mij in de spiegel. ‘Station Hollands Spoor’, lees ik op een bordje. Het krioelt van de mensen voor de ingang van het station. Ik zie geen enkele Nederlander, wel veel zwarte mannen. Een heeft mij gezien en loopt in de richting van de bus.
‘Fawaka, brada?’ vraagt hij.

‘Ik ben Antilliaan,’ antwoord ik schuchter.
‘Wat maakt het uit, mati,’ zegt hij met luide stem. ‘Een pot nat. Voor de bakra zijn wij allemaal luie negers die niet willen werken. En weet je wat vriend, ik stel ze niet teleur. Edsel! Je landgenoot.’
‘Hoe gaat het, sua,’ roept Edsel vrolijk. ‘Waar ga je naar toe? Stap uit man en blijf hier, Den Haag is goed. Hier ligt goud op straat, een trekje?’ Hij reikt mij een sigaret aan in de vorm van een toeter. ‘Goed spul, man,’ gaat hij verder. ‘Rode libanon, het beste wat er is. Edsel wil alleen maar het beste en Edsel laat zich niet belazeren. Hier, neem een trek.’ De sigaret stinkt. Ik hoor een sirene en plotseling is Edsel verdwenen.

De bus vertrekt weer. Het is een lange rit. Ik kijk op mijn horloge, zes uur ’s ochtends. Hoe kan dat nu? Stommerik. Ik ben een stommerik. Het horloge staat nog op de Curaçaose tijd.

Ik ben die ochtend op Schiphol geland na een vlucht van zestien uur. Wij zijn via New York gevlogen, een vliegtuig vol bursalen. De bursalen van het land en het eilandgebied zijn afgehaald door opvangcommissies. Niemand is mij af komen halen, dus ik moest zelf maar zien hoe ik in Eindhoven kwam. Het is warm in de bus.

Mijn naam galmt uit de luidsprekers. Zo direct word ik naar voren geroepen om de grote wiskundeprijs ‘de Vierkante Kwibus’ in ontvangst te nemen. Ik heb de laatste stelling ontdekt, de stelling die alle andere stellingen vervangt. Het einde van de wiskunde. Alle grote namen zitten in de aula van de Technische Universiteit Eindhoven: Archimedes, Euclid, Newton. Pythagoras zit in een hoek te dutten. Hij heeft voorspeld dat dit een keer zal gebeuren. Gauss is verhinderd. Het meisje met het lange blonde haar zit naast mij en houdt mijn hand vast.

‘Ik ben trots op jou, Edsel,’ fluistert zij in mijn oor.
‘Ik heet geen Edsel,’ reageer ik boos.
‘Wij zijn in Eindhoven, ‘ zegt Archimedes tegen mij.
‘Dat weet ik,’ antwoord ik uit de hoogte.
‘Waarom stapt u dan niet uit, meneer?’

Ik stap uit de bus, het studentenleven tegemoet. Io vivat!

Wednesday, June 27, 2012

Topo Kòrsou

lang geleden ben jij in kaart gebracht
een mooi langgerekt eiland
gestrekte armen, je voeten samen
meridianen
om je te verdelen

op school leerde ik je kennen
zonder dwarsdoorsnede op het bord
van dunne lagen tijd
versteend tot diabaas

we praatten veel
als eiland zijn je grenzen duidelijk
ook je rooien
de haveningang met blauwe vlag
en soms een rooie

met je noordoostpassaat
kun je zonder windroos, zonder vaan
maar gelukkig is er een hele lange kust
waar ik aan land kan gaan.

Frans Kapteijns
260612







Monday, June 11, 2012

laman

laman, di kon bo ta yora
laman, di kon bo ta sufri
laman, kontami bo doló
laman, dunami bo man

ruman, mi doló ta inmenso
grandi ta mi sufrimentu
e isla ku mi ta rondoná
mas i mas bo ta neglishá

laman, e isla mi ta stim'é
ku lujo mi ta dorn'é
pa otro tambe disfrutá di djé

ruman, mentira ta bo stimashón
e isla no ta den bo kurasón
tur kaminda sushi ta plamá
ami, tampoko bo ta respetá

laman, ............

ruman, mihó bo no kontestá
e motibu ya ta kla
bo reís den su skochi no ta ankrá
hamás yu di tera lo bo ta

Diana Márquez


Sunday, June 3, 2012

Konosé bo Isla 2012-06: Verhalen

Vraag: In welk verhaal zegt de hoofdpersoon: ‘... En ik ga nog verder: hij is niet alleen een homo, hij is zelfs een homo sapiens. ...'?
(Titel van het verhaal en naam van de schrijver.)

Sluitingsdatum: zondag 5 augustus 2012 (i.v.m. de vakantieperiode)

Prijs: een cadeaubon van boekhandel Mensing.

Sponsor: ESCRIBA N.V.

(Het inzenden van het antwoord op de prijsvraag gebeurt via e-mail
:mailto:revers@cura.net?subject=Konosé bo Isla 2012-06; prijsvraag
of door een reply op de door u ontvangen mail. De winnaar wordt door loting bepaald uit de goede inzendingen.)

Konosé bo Isla 2012-05: antwoord

Antwoord: pan di fòrnu

Er zijn 20 inzendingen, waarvan 17 goed:

Max Martina
Ethel Mercera
Joan Augusta
Shirley
Arelis Hurtado
Gouverneur, Meredith
Niels Augusta
L.J.Chr. Dee
Flavia Vasco de Sousa
Winsel Peney
Dominique Jong
Yolanda Chakoetoe
Eduardo Vlieg
Frans Kapteijns
R. Bulbaai
O. Koeiman
Regina van der Biest
Ria Evers-Dokter
Madelyn Francisco
Edith Wal

De winnares is Dominique Jong

Iedereen bedankt voor het meedoen.

De vogelvriend

De chuchubi is als eerste op, nog voor zonsopgang. ‘Word wakker, word wakker,’fluit hij, ‘een gezegende maandagochtend.’ Ik zit in de tuin in het donker en kan hem niet zien. Ik weet wel dat hij op een tak hoog in de palmboom zit. ‘Wat is er voor nieuws?’ vraagt een andere chuchubi, die ik niet kan plaatsen.
‘Breaking news,’ fluit mijn chuchubi, ‘er is weer een pressiegroep opgericht, actiecomité Gods water over Gods akker. Zij willen dat iedereen een waterput graaft in zijn tuin, want binnenkort komt er geen druppel meer uit de kraan. Fluit, fluit. Ter bevordering van de gezondheid van het volk in het algemeen en niemand in het bijzonder alsmede in het kader van besparing op de stijgende kosten van brandstof, worden aanstaande zondag alle wegen afgesloten voor het verkeer. Wandelaars kunnen tussen 5:00 uur ’s ochtends en 10:00 uur ’s avonds vrijelijk gebruik maken van de openbare wegen. Alleen de ministerpresident ...’
‘Hou toch op met die onzin,’ snauw ik hem toe, maar hij gaat door.
‘En nu de overlijdensberichten. Vandaag gaan de volgende personen sterven ...’

Ik gooi een steen naar zijn kop, hij vliegt weg. De trupial grijpt meteen zijn kans. Hij brengt het nieuws in het Nederlands. De overheid dit en de overheid dat. De politiek zus en de politiek zo. Good governance, integriteit, transparantie en allemaal van die moeilijke termen waar de bestuurders nu even geen zin in hebben. In zijn zwarte smoking denkt hij dat hij heel wat is, tot grote ergernis van de kraaiende haan die hem de bek wil snoeren. Nu zeurt hij over de stank van de Isla. Maar hij is slim, hij staat hoog van de daken te schreeuwen waar een steen hem niet kan raken.

In de grote mangoboom van de buren wonen de prikichi’s. Die zijn nu ook wakker en een herrie die zij maken. Ik kijk op en zie er maar één. Ongelooflijk hoe zo’n vogel in zijn eentje zoveel lawaai kan maken. Hij zal het ver schoppen in de politiek. Jammer dat zijn kleuren groen en geel zijn.

Al een hele tijd krijg ik iedere ochtend en iedere middag bezoek in de eetkamer van een klein donkergrijs vogeltje. Hij heeft zich nooit voorgesteld, maar ik denk dat hij een mòfi is. Hij pikt de kruimels vanonder de stoel waarop ik meestal een boterham zit te eten. Ik moet mijn voeten optillen, zodat hij erbij kan. Soms eet ik ’s ochtends een bord pap en zijn er geen kruimels. Hij blijft mij dan verontwaardigd aankijken totdat opsta en een beschuitje ga halen, dat ik geduldig voor hem verkruimel. Wanneer zijn buikje vol is, vliegt hij naar het aanrecht om water te drinken in de gootsteen. Daarna is hij weg, foetsie, geen bedankje, niks.

Nu zijn zij met hun tweeën. De andere is ook grijs, maar lichter van kleur. Zeker een mooie meid in de ogen van een mòfi, want wie de kruimels heeft, krijgt de mooie vrouwtjes. Zij bouwen samen een nest in een hangplant van mijn vrouw. Het is mooi om te zien, zij vliegen af en aan. Zij slepen bouwmateriaal van overal vandaan. Geen verschil tussen mannetje en vrouwtje, allebei werken even hard. Je zou denken dat de mooie meid alleen maar toe zou kijken terwijl zij haar nagels doet. Niks ervan, het is werken geblazen en daarna ook nog een eitje leggen.

Zij zijn bijna klaar, maar sinds een paar dagen worden zij lastig gevallen door twee suikerdiefjes die proberen het nestje kapot te maken. Brutale vogels, die suikerdiefjes. De mòfi’s jagen hen weg, maar zij komen telkens terug. De mòfi’s zijn een stuk kleiner, maar dapper. Nu zitten de twee suikerdiefjes op een tak vlakbij het nest te loeren. De mòfi’s vliegen zenuwachtig heen en weer. Zij vallen de suikerdiefjes aan, maar die komen steeds dichter bij. Eentje vliegt voor de ingang van het nest en probeert naar binnen te kruipen. Ik pak een steen.

Groen

Groen benne me groen, als groentesoep zo groen, zongen wij als aankomende studenten tijdens de ontgroening van de studentenvereniging. Ontgroening is dus het minder groen maken, rijp maken voor het studentenleven, zoals een vrucht minder groen wordt wanneer zij rijpt. Van een advocaat (de vrucht) kun je dat echter niet zeggen. Tijdens de ontgroening mag je niet aan de bar zitten, maar je moet hurken, je mag geen bier drinken in het bijzijn van ouderejaars, word je de sociëteit uitgegooid en moet je je weer naar binnen knokken. Nu was iedereen bang voor het zwarte groentje, dus ik had een streepje voor. Als lid van de studentenvereniging leerde je drie dingen: zuipen, sporten en studeren, in die volgorde. Het hielp, want van mijn dispuut is iedereen afgestudeerd. Aankomende studenten worden nu voorbereid met zware onderwerpen als verantwoordelijkheidsgevoel, zelfredzaamheid en levensdiscipline, terwijl die arme kinderen geen flauw benul hebben van wat hun toekomstige studie inhoudt.

Bij mij thuis was groen verboden, niets was groen, de gordijnen niet, de ramen niet, wij droegen geen groene kleren, gelukkig was het schooluniform van mijn zusje blauw. Mijn grootmoeder, Polita di Dòdò, was namelijk demokrat, aanhangster van de Democratische Partij. Dientengevolge moest iedereen in huis ook demokrat zijn. Mijn vader hield zich wijselijk op de vlakte. Zijn moeder, mijn andere oma, Mama Ia, was nashonal, aanhangster van de Nationale Volkspartij. In de verkiezingstijd liet Mama Ia alle shimarukubomen op het erf kappen, omdat die rode vruchten droegen. Het Papiamentse woord voor groen is bèrdè, maar bèrdè betekent ook waar. Bèrdè di bèrdè, waarachtig groen, dat was Mama Ia.

Tofik Dibi vindt dat GroenLinks best wat groener kan. Jolande Sap heeft de laatste tijd een paars tintje gekregen, vindt hij. Met hem nog vele anderen. Maar nu hij zich met veel goede moed kandidaat heeft gesteld voor het lijsttrekkerschap, laten die vele anderen het afweten, zij zijn de stekker van Jolande alweer vergeten. Een bijkomstigheid, Dibi is in Nederland geboren, maar is toch van Marokkaanse afkomst. De politiek is overal hetzelfde.

Greenpeace streeft naar een schone en gezonde wereld, een groene wereld. Groen staat voor alles wat leeft en groeit. Maar de wereld wordt steeds zwarter en grijzer van het asfalt en het beton. Curaçao vanuit de lucht wordt steeds minder groen. Tijdens mijn cursussen vertellen de cursisten over hun jeugd. Allemaal kunnen zij zich herinneren hoe zij als kleine kinderen in de mondi achter hun huis speelden. Alle mondi is nu verdwenen, het beetje mondi dat over is, wordt gebruikt als vuilstortplaats. Straks blijft alleen het Christoffelpark over.

Groen staat ook voor duurzaamheid en duurzaamheid is lange termijn denken, een toekomstvisie hebben. En als je die niet hebt, dan moet je een duurzame, economische langetermijnstrategie bedenken. Maar, while the grass is growing, the horse is starving, zingt Mighty Sparrow. Terwijl het gras groeit, verhongert het paard. Of cru gezegd, terwijl wij bezig zijn plannen te maken, gaan wij naar de verdommenis. Om lange termijn te denken, moet je de zaken op korte termijn wel eerst in orde hebben. Als iemand buikpijn heeft van de honger, dan ga het niet met haar hebben over hoe zoete broodjes te bakken.

Vroeger werden tijdens de verkiezingscampagne openbare vergaderingen gehouden op Banda Bou en Banda Riba. Dòktor van de NVP was zeer geliefd op Banda Bou. Tijdens een van die bijeenkomsten sprak hij het volk toe en met opgeheven vinger en een luide stem zei hij: ‘Mijn geliefde volk van Banda Bou, jullie zijn groen en jullie blijven groen.’
‘Arme onnozele mensen.’ Grootmoeder eindigde het verhaal altijd met een schaterlach.

Mooie nagels

De twee zusjes zijn weer niet op school verschenen. Nini en Nana, zo noemt de juffrouw hen voor het gemak, zij hebben ook zulke ingewikkelde namen. De juf kijkt op het scherm van de computer: Nanapetrochina en Ninipetrorusia. Hoe kan iemand die arme kinderen toch zulke namen geven, dat is toch crimineel. Heel aardige kinderen, die twee meisjes, spontaan en zeker niet dom.
Na school gaat zij hun moeder opzoeken, Mamita heet zij. Zij is al eerder bij haar thuis geweest. Zij woont erg ingewikkeld, hoe heet die buurt ook weer? Buraku? Kobá? In ieder geval, als zij daar in de buurt is, dan vindt zij het wel. Je kunt niet met auto bij het huis komen, het staat op een erf midden tussen allemaal even bouwvallige huisjes. Je moet de auto aan de weg parkeren en te voet via een geitenpaadje het erf oplopen. Dat vindt zij op zich niet erg. Waar zij een hekel aan heeft, zijn de loslopende honden. Zij snapt er niets van. Hoe minder de mensen te eten hebben, hoe meer van die hongerige mormels zij houden.

De zusjes zien de juffrouw van ver aan komen lopen. ‘Juffrouw, juffrouw,’ gillen zij. De oudste pakt een steen en gooit die naar een hond die schor staat te blaffen. De hond rent weg met de staart tussen de poten. ‘Juffrouw, juffrouw, Mama de juffrouw.’ Zij rennen op blote voeten de juffrouw tegemoet. Ieder houdt een hand van de juffrouw vast.
Mamita loopt naar buiten om te kijken wat er aan de hand is, ziet de juffrouw en rent weer naar binnen. Zij is een jonge vrouw met een heel mooi gezicht. Een beetje aan de forse kant, maar precies waar de mannen van houden. Zij wil voor geen geld van de wereld afvallen. Als zij van huis gaat, kleedt zij zich als een modepop: haar haren, haar nagels, de strakke jurk, de hoge hakken, alles pico bello. Wanneer zij de weg oploopt, stoppen vijf bussen tegelijk. Zo gaat zij ook naar school op de ouderavond.

Maar nu ziet zij er niet uit. Zij heeft een versleten japon aan, haar haren staan overeind als een punk, een slipper aan de rechtervoet, de linkerslipper kan zij niet vinden. De juffrouw is op de stoep voor de deur blijven staan en ziet haar zoeken. Binnen is het een enorme troep.

‘Pak een stoel voor de juffrouw,’ schreeuwt zij naar de kinderen. De kinderen blijven rond de juffrouw heen springen.
‘Komt u binnen,’ zegt Mamita tegen de juffrouw. ‘Kijk niet naar de troep, ik wist niet dat u langs zou komen. Ik kan blijven opruimen. De kinderen maken er zo’n troep van.
Ruimen jullie een beetje op, verdorie,’ snauwt zij tegen de kinderen.

De juffrouw gaat het huis binnen en kijkt aarzelend rond. Mamita plukt een paar kleren van een stoel en schuift die de juffrouw toe. Zelf blijft zij staan en leunt met haar rug tegen de muur, haar armen gekruist.

‘De meisjes zijn weer niet op school geweest,’ zegt de juffrouw vriendelijk, de nadruk op weer.
‘De kinderen plagen hen,’ antwoordt Mamita. De juffrouw blijft stil, zij heeft zo’n antwoord niet verwacht. De meisjes zijn heel joviaal op school en razend populair. Zij hebben een heleboel speelkameraden.
‘Waarom worden zij geplaagd?’ vraagt zij aan Mamita.
‘Dat weet ik niet, ik ben er niet bij,’ antwoordt Mamita. ‘En gelukkig maar,’ vervolgt zij op een dreigende toon.
‘Omdat wij kapotte schoenen hebben,’ schreeuwt het jongste meisje. Mamita geeft haar een draai om de oren. Zij rent weg en haalt een schoen. Zij laat de juffrouw het grote gat in de zool zien. De juffrouw glimlacht triest. Zij haalt een briefje van vijftig uit haar portemonnee tevoorschijn en geeft dat aan Mamita. ‘Voor nieuwe schoenen.’

Later op de middag ziet zij Mamita uitgedost de nagelstudio binnenstappen, maar zij kan zich vergissen.