Thursday, August 9, 2012

Konosé bo Isla 2012-07: Vakantie


(Foto: Elroi Evers)

Vakantie in Nederland: een natte julimaand, maar een geweldige North Sea Jazz festival. Vandaag schijnt de zon.

Vraag: Waar in Nederland is de foto gemaakt?

Sluitingsdatum: zondag 2 september 2012

Prijs: een cadeaubon van The Movies.

Sponsor: ESCRIBA N.V.

(Het inzenden van het antwoord op de prijsvraag gebeurt via e-mail: revers@cura.net of door een reply op de door u ontvangen mail. De winnaar wordt door loting bepaald uit de goede inzendingen.)

Konosé bo Isla 2012-06: antwoord

Antwoord:
Boek: Geniale Anarchie; verhaal: Homo Piskeira; schrijver: Boeli van Leeuwen

Er zijn 2 inzendingen:
Niels Augusta
Madelyn Francisco

De winnares is Madelyn Francisco.

Iedereen bedankt voor het meedoen.

Hollandse regels


‘U mag de flessen water mee naar binnen nemen, maar de dopjes moeten eraf,’ zei de controleur bij de ingang van het North Sea Jazz festival, overigens op een heel vriendelijke toon. ‘Wat is dat voor een stomme regel?’ vroeg ik aan hem. Typisch Hollands, dacht ik. Ik had drie flessen bij mij. Heel lastig. Maar toen ik het verhaal hoorde, begreep ik de maatregel.

De jongen had een grote bos haren en een donkere zonnebril op. Zijn smalle bruingetinte gezicht werd bedekt door een volle zwarte baard. Hij had een mager postuur, ongeveer 1.80 à 1.85 meter lang. Verder droeg hij een donker joggingbroek en een grijs joggingjack met capuchon die hij strak over zijn hoofd met touwtjes had aangetrokken.

‘Wordt hier ook jazz gespeeld?’ vroeg hij met een Arabisch accent. De twee jongens die de kaartjes scanden, vonden dat een goede mop. ‘Ha, ha, ha, als je een beetje geluk hebt, is er ook een jazzgroep tussen,’ antwoordde een van hen.
‘Dat bedoel ik niet,’ zei de rare bezoeker ernstig. ‘Is dit een jazzfestival? Komen hier de hoge pieten?’
‘Hoog en laag,’ antwoordde dezelfde jongen in tranen.

De bezoeker liep door en moest zijn rugzak laten onderzoeken door de controleur. Hij had slechts twee flessen water bij zich.
‘Loopt u maar door en geniet van de avond,’ zei de controleur in een goede bui.

De rare jongen, wellicht een Arabische student, liep de grote hal van Ahoy binnen. Het krioelde van de mensen. Hoe gaat hij nou zijn mannetje vinden in de menigte, vroeg hij zich af. Hij had een foto bij zich, die hij die dag zorgvuldig had bestudeerd. Hij zou zijn mannetje feilloos uit duizenden kunnen herkennen. Een knap gezicht met een ronde intellectuelenbril op, ongeveer 45 jaar oud, een kuiltje in zijn linkerwang als hij lacht. De hoogste piet van Nederland, had zijn opdrachtgever gezegd. Zij deden het voor het goede doel, Nederland heeft teveel regels, daar moest een einde aan komen.

De jongen liep naar het toilet en ledigde de twee flessen water. Hij schroefde de dopjes weer op en stopte de flessen terug in de rugtas. Heel raar, dacht hij. Alle andere wapens nemen zij van je af en krijg je gedonder. Handgranaten, molotovcocktails, kneedbommen, maar de gevaarlijkste wapens, flessen water, laten zij gewoon door. Des te beter.

Hij schrok op uit zijn gedachten, daar liep zijn mannetje, vermomd als vlotte jongen. Maar hij trapte daar niet in. Hij keek voor de zekerheid weer naar de foto, dat is hem, voor honderd procent zeker. Achter op de foto stond een naam, Mark Rutte.

De jongen maakte een accurate berekening: waar hij moest staan, hoe hij de fles moest neerleggen, hoe hij moest richten. Alles liep perfect. Het doelwit kwam zijn richting op. Prachtig. Met een snelle beenbeweging trapte hij op de fles, de dop vloog eraf, precies in het rechteroog van zijn slachtoffer. Helaas, de bril stond in de weg, plastic, onbreekbaar. De jongen verdween. Het slachtoffer bleek geen Mark Rutte te zijn, maar een decoy, een ruttemetut.

Dus ik liep de hal van Ahoy binnen met twee open flessen water in mijn handen.
‘Die neger heeft wel een ontzettende dorst,’ fluisterde een oudere dame tegen haar man.
‘Ja,’ antwoordde de man, ‘waar hij vandaan komt is het zeker ontzettend heet.’

Ik liep binnen bij Trijntje Oosterhuis. Ik heb haar altijd maar zo zo gevonden, maar nu kon zelfs haar schoonheid mij niet bekoren. Ik ging zitten en morste per ongeluk een halve fles over de mevrouw die voor mij zat. Zij moest boeten voor de andere 16 miljoen Nederlanders. Later op de avond maakte Dave Holland alles weer goed.

Een lange rit

De ramen van de KLM bus naar Eindhoven staan open, Holland stinkt naar koeienmest. Ik kijk naar buiten en zie de groene weiden, de bonte koeien en de grijze sloten voorbijsnellen. De lessen van de aardrijkskundeleraar komen tot leven. Roodbonte koeien en zwartbonte koeien. De ene geeft melk en de andere vlees. Welke geeft nou poedermelk? Surinaamse koeien geven chocolademelk, ha, ha, ha.

Het landschap verandert, kleuren en nog eens kleuren, rood, geel, paars. Bloemenvelden, keurig netjes op een rij, alsof een reus met een liniaal de stroken kaarsrecht heeft uitgetekend. Ha, eindelijk een boerderij, maar ik zie geen boeren. Ja, toch wel, een man en een vrouw zitten op strandstoelen in de zon. Hebben zij klompen aan? Dat kan ik van een afstand niet zien.

De bus stopt. ‘Eindhoven?’ vraag ik. De chauffeur kijkt om. ‘Leiden,’ antwoordt hij kortaf.
Wij staan voor het station, want ik zie treinen. Een meisje met lang blond haar loopt vlak langs het raam van de bus. Zij ziet mij zitten, glimlacht en groet vriendelijk Ik groet terug. Even later groet weer een ander meisje op de fiets. Zij heeft lang bruin haar. Ben ik in het paradijs beland? De bus rijdt verder.

Volgende stop. ‘Den Haag,’ roept de chauffeur op een spottende toon en zoekt mij in de spiegel. ‘Station Hollands Spoor’, lees ik op een bordje. Het krioelt van de mensen voor de ingang van het station. Ik zie geen enkele Nederlander, wel veel zwarte mannen. Een heeft mij gezien en loopt in de richting van de bus.
‘Fawaka, brada?’ vraagt hij.

‘Ik ben Antilliaan,’ antwoord ik schuchter.
‘Wat maakt het uit, mati,’ zegt hij met luide stem. ‘Een pot nat. Voor de bakra zijn wij allemaal luie negers die niet willen werken. En weet je wat vriend, ik stel ze niet teleur. Edsel! Je landgenoot.’
‘Hoe gaat het, sua,’ roept Edsel vrolijk. ‘Waar ga je naar toe? Stap uit man en blijf hier, Den Haag is goed. Hier ligt goud op straat, een trekje?’ Hij reikt mij een sigaret aan in de vorm van een toeter. ‘Goed spul, man,’ gaat hij verder. ‘Rode libanon, het beste wat er is. Edsel wil alleen maar het beste en Edsel laat zich niet belazeren. Hier, neem een trek.’ De sigaret stinkt. Ik hoor een sirene en plotseling is Edsel verdwenen.

De bus vertrekt weer. Het is een lange rit. Ik kijk op mijn horloge, zes uur ’s ochtends. Hoe kan dat nu? Stommerik. Ik ben een stommerik. Het horloge staat nog op de Curaçaose tijd.

Ik ben die ochtend op Schiphol geland na een vlucht van zestien uur. Wij zijn via New York gevlogen, een vliegtuig vol bursalen. De bursalen van het land en het eilandgebied zijn afgehaald door opvangcommissies. Niemand is mij af komen halen, dus ik moest zelf maar zien hoe ik in Eindhoven kwam. Het is warm in de bus.

Mijn naam galmt uit de luidsprekers. Zo direct word ik naar voren geroepen om de grote wiskundeprijs ‘de Vierkante Kwibus’ in ontvangst te nemen. Ik heb de laatste stelling ontdekt, de stelling die alle andere stellingen vervangt. Het einde van de wiskunde. Alle grote namen zitten in de aula van de Technische Universiteit Eindhoven: Archimedes, Euclid, Newton. Pythagoras zit in een hoek te dutten. Hij heeft voorspeld dat dit een keer zal gebeuren. Gauss is verhinderd. Het meisje met het lange blonde haar zit naast mij en houdt mijn hand vast.

‘Ik ben trots op jou, Edsel,’ fluistert zij in mijn oor.
‘Ik heet geen Edsel,’ reageer ik boos.
‘Wij zijn in Eindhoven, ‘ zegt Archimedes tegen mij.
‘Dat weet ik,’ antwoord ik uit de hoogte.
‘Waarom stapt u dan niet uit, meneer?’

Ik stap uit de bus, het studentenleven tegemoet. Io vivat!