Op vijfentwintig maart heeft zich in Petersburg een buitengewoon zonderlinge gebeurtenis voorgedaan. De barbier Ivan Jakovljevitsj werd wakker en snoof de geur van ovenvers brood op. Hij ging rechtop in bed zitten en zag dat zijn gade versgebakken brood uit de oven haalde. "Vandaag, Praskovja Ossipovna, voor mij geen koffie," zei Ivan Jakovljevitsj. "In plaats daarvan heb ik liever een vers broodje met ui."
Ivan Jakovljevitsj kleedde zich aan, nam plaats aan tafel, schudde wat zout op zijn bord, pelde de uitjes en sneed het broodje doormidden. Toen hij echter eens goed keek, zag hij tot zijn verbazing iets wits zitten... het was... een neus! Ivan Jakovljevitsj kon zijn ogen niet geloven - een neus, waarachtig, een echte neus! En bovendien eentje die hem maar al te bekend voorkwam! Ontzetting tekende zich af op zijn gezicht. Maar die ontzetting was nog niets vergeleken bij de verontwaardiging die zich van zijn gade meester maakte.
"Wie heb jij z'n neus afgesneden, onmens die je bent?" riep zij woedend uit. "Schurk! Dronkelap! Ik heb het al van velen gehoord - je trekt de lui bij het scheren zo hard aan de neus dat-ie er zowat afgetrokken wordt!"
Maar Ivan Jakovljevitsj zat er toch al meer dood dan levend bij. Hij had de neus herkend - hij behoorde toe aan niemand anders dan college-assessor Kovaljov, die hij elke woensdag en zondag een scheerbeurt gaf. Maar hoe had dat nu kunnen gebeuren?! Hij dacht koortsachtig na. Bij de gedachte dat de politie de neus bij hem kon vinden en hem ter verantwoording zou roepen, raakte hij zowat buiten zinnen. Hij deed haastig zijn mantel en laarzen aan, wikkelde de neus in een lap en verliet het huis. Hij wilde de neus ergens zien kwijt te raken, maar tot zijn grote pech trof hij overal wel een bekende aan. Eén keer lukte het hem om de neus inderdaad te laten vallen. Maar toen wees een stadswachter van verre op het bundeltje en riep hem toe: "Hé jij daar, oprapen! Je hebt wat laten vallen!"
En dus moest Ivan Jakovljevitsj de neus oprapen en weer in zijn zak steken. Stilaan werd hij overvallen door vertwijfeling. Hij besloot naar de Izaaksbrug te lopen -misschien lukte het hem wel om de neus daar in de Neva te slingeren... Zo gezegd, zo gedaan, daar gooide hij de lap met de neus al heimelijk in het water. Toen merkte hij tot zijn schrik aan het einde van de brug een politiebeambte op. Deze wenkte dat hij naar hem toe moest komen en vroeg wat hij op de brug uitgevoerd had. Ivan Jakovljevitsj verbleekte... Maar de rest van dit voorval hult zich in een waas van geheimzinnigheid en het verdere verloop der gebeurtenissen is dan ook volslagen onbekend gebleven.
College-assessor Kovaljov werd vrij vroeg wakker. Hij hulde zich in zijn kamerjas, ging aan zijn bureau zitten en keek gewoontegetrouw in de spiegel. Maar tot zijn grote verbazing stelde hij vast dat waar voorheen zijn neus zich had bevonden... een volkomen platte plek zat! De danig geschrokken Kovaljov liet zijn bediende water brengen en wreef met de handdoek in zijn ogen - nee maar, de neus was echt verdwenen! Hij betastte de plek met zijn vingers om zich ervan te vergewissen dat hij niet droomde. Nee, dat scheen niet het geval te zijn.
Kovaljov liet onmiddellijk zijn kleren brengen, kleedde zich aan en begaf zich naar de politiecommissaris. Hij bekleedde de rang van college-assessor pas twee jaar en hij kon dat dan ook nog geen seconde uit zijn hoofd zetten; om zichzelf meer allure en gewicht te geven, noemde hij echter nooit zijn titel van college-assessor, maar altijd die van majoor. Hij was naar Petersburg gekomen om te zoeken naar een betrekking die bij zijn rang hoorde. Bovendien was hij op zoek naar een rijke vrouw. Iedereen kan zich dan ook wel indenken in wat een vervelende situatie de majoor zich bevond, toen hij op de plaats van zijn goed gevormde en normaal gesproken grote neus een uitermate idiote, vlakke, gladde plek aantrof...
Tot overmaat van ramp viel er in de hele straat geen enkel rijtuig te bekennen, zodat hij wel te voet moest gaan. Diep weggedoken in zijn mantel hield hij zijn zakdoek voor zijn gezicht en deed alsof hij een bloedneus had. Maar na een paar stappen bleef hij als aan de grond genageld staan: voor het volgende huis hield een koets stil, de deuren zwaaiden open en een heer in uniform sprong er licht bukkend uit en haastte zich als de weerga de trap op. Hoe groot echter was de verbazing, ja de ontzetting van Kovaljov, toen hij zijn eigen neus in hem herkende! Hij stond te duizelen op zijn benen, maar was vastbesloten te blijven wachten. Na twee minuten kwam de heer, die zijn neus was, weer naar buiten. Hij had een met goud bestikt uniform met hoogopstaande kraag aan en droeg een degen en een met een veer getooide hoed. Daaruit kon besloten worden dat hij de rang van staatsraad bekleedde. Hij was blijkbaar onderweg om visites af te leggen en riep tegen de koetsier: "Doorrijden!" Hij nam plaats en de koets reed weg.
De arme Kovaljov stond op het punt zijn verstand te verliezen. Hij wist niet wat hij van zo'n zonderlinge gebeurtenis moest denken. Want hoe was het in 's hemelsnaam mogelijk dat zijn neus, die gisteren nog op zijn gezicht gepronkt had, nu zomaar rond kon rijden en lopen - en dan nog in uniform! Hij rende achter het rijtuig aan, dat gelukkig slechts een korte rit maakte en voor de Kazanski-kathedraal stilhield. In de bijna lege kerk vond Kovaljov de heer, die zijn neus was, meteen terug. Hij probeerde de aandacht op zich te vestigen door te kuchen, maar de neus was in gebed verzonken en ging door met diepe buigingen te maken voor de heiligenbeelden.
"Geachte heer," zei Kovaljov, terwijl hij al zijn moed verzamelde, "geachte heer..."
"U wenst?" vroeg de neus zich naar hem toe kerend.
"Het verbaast me werkelijk, geachte heer... Mij schijnt... U dient te weten waar u thuishoort. Maar waar vind ik u plotsklaps? In de kerk! U zult toch moeten toegeven..."
"Excuseer, maar ik weet absoluut niet waar u het over hebt. Ik eis een verklaring!"
"Geachte heer..." vervolgde Kovaljov moed vattend, "de hele kwestie is zo klaar als een klontje, dunkt me... U bent toch zeker mijn eigen neus!"
De heer, die de neus was, keek de majoor met gefronste wenkbrauwen aan. "U vergist zich, meneer. Ik sta geheel op eigen benen. Bovendien zijn er tussen ons geen nauwere betrekkingen mogelijk. Naar de knopen van uw uniform te oordelen, behoort u tot een andere afdeling." Na deze woorden wendde de heer, die de neus was, zich van Kovaljov af en verzonk weer in gebed.
Kovaljov was helemaal van streek; hij wist niet wat hij nu moest beginnen, wat hij ervan moest denken. Op dat ogenblik hoorde hij achter zich het lieftallig ruisen van een damesjapon. Hij wou zich omdraaien, maar bleef opeens stokstijf staan - hij had immers totaal geen neus op zijn gezicht! Wanhopig keerde hij zich weer om - maar nu was zijn neus spoorloos verdwenen! Kovaljov werd bevangen door ontzetting. Wat moest hij doen? Misschien dan toch naar de politiecommissaris gaan? Hij begaf zich, het gezicht verborgen houdend, op weg.
Maar toen hij op het bureau kwam, was de commissaris net vertrokken. Wat nu? Een advertentie in de krant plaatsen? Dat zou de zaak nog onaangenamer voor hem maken!
Vertwijfeld liep Kovaljov naar huis. Daar gaf hij zich opnieuw aan gepieker over. Was hij dan misschien behekst? In zijn overpeinzingen werd hij gestoord door een lichtschijnsel, dat langs de kieren van de deur naar binnen viel. Toen vroeg een onbekende stem: "Woont hier niet college-assessor Kovaljov?"
"Komt u binnen. Majoor Kovaljov is thuis," zei Kovaljov. Hij sprong haastig op en opende de deur.
Een politiebeambte met bolle wangen en een bakkebaard trad binnen. Het was de agent die bij bet begin van de geschiedenis bij de Izaaksbrug had gestaan. Nu kwam hij de assessor verkondigen dat de neus teruggevonden was. "Wat zegt u daar?" riep majoor Kovaljov uit. Overmand door blijdschap bleef hij haast in zijn woorden steken. "En op welke manier dan?"
"Door een bijzonder toeval. Hij stapte net op de postkoets naar Riga. Ook een paspoort op de naam van een ambtenaar had hij al bemachtigd. En merkwaardigerwijs hield ik hem zelf aanvankelijk voor een heer."
Kovaljov was buiten zichzelf. "Waar is hij dan? Waar?! Ik wil direct naar hem toe!"
"Maakt u zich maar geen zorgen. Ik heb hem meteen meegebracht. En weet u wat er zo gek aan is? Dat de voornaamste dader in het hele geval die schurk van een barbier is; hij wordt inmiddels vastgehouden op het bureau. Uw neus is overigens precies zoals hij was." Bij deze woorden graaide de politiebeambte in zijn zak en haalde de in papier gewikkelde neus tevoorschijn. "Waarachtig, hij is het!" gilde Kovaljov. "Echt - mijn neus! Mag ik u verzoeken een kopje thee met mij te drinken?"
"Dat zou ik met het grootste genoegen doen, maar helaas is het volstrekt onmogelijk voor mij - ik moet van hier uit nog snel naar het tuchthuis rijden. Hoe duur overigens alle levensmiddelen tegenwoordig geworden zijn! Bij mij in huis heb ik ook nog de moeder van mijn vrouw inwonen en dan al mijn kinderen nog..." Kovaljov had de wenk al begrepen. Hij pakte een biljet van tien roebel en drukte het de politiebeambte in de hand. Deze klikte zijn hakken tegen elkaar en verdween.
Enkele minuten verkeerde de college-assessor nog in een verheugd-verdwaasde stemming en pas daarna was hij weer in staat te zien en te tasten. Hij nam de teruggevonden neus behoedzaam in zijn beide handen en, bekeek hem nog eens aandachtig. "Waarachtig, hij is het, hij is het echt!" bleef de majoor maar herhalen. Hij drukte hem voorzichtig in het midden van zijn gezicht. Maar de neus wilde niet blijven zitten. Hij drukte steviger. De neus bleef een zelfstandig geval. Hij maakte de achterkant vochtig met speeksel, smeerde er lijm op, maar de neus wilde gewoonweg niet blijven plakken. Paniek maakte zich meester van Kovaljov. Hij schreeuwde om zijn bediende en stuurde hem weg om de dokter te halen, die in hetzelfde huis de mooiste woning van al had.
De dokter was een rijzige man met een magnifieke bakkebaard - maar ook hij kon in dit geval niets anders dan "hum! hum!" mompelen en wist er geen remedie voor. Daarop stelde hij de assessor voor de neus van hem over te kopen, zodat hij hem in alcohol kon leggen en tentoonstellen.
"Nee, nee! Ik verkoop hem niet, onder geen beding," riep de majoor wanhopig uit. "Dan had ik nog liever dat-ie naar de maan liep!"
Ondertussen had het gerucht van de vreemde geschiedenis zich door de hele hoofdstad verspreid en -zoals dat gebruikelijk is - werd het verhaal aardig aangedikt. In deze tijd verkeerden de gemoederen toch al sterk in de ban van het merkwaardige» Al heel snel begon men rond te vertellen dat de neus van college-assessor Kovaljov dagelijks, om klokslag drie uur, ging wandelen op de Nevski Prospekt! En dus stroomden elke dag drommen nieuwsgierigen toe.
Zeer vergenoegd over al deze gebeurtenissen waren ook de mondaine boemelaars, die op de voorname avondpartijtjes de dames zo graag aan het lachen brachten met kwinkslagen.
Klinkklare onzin, daaruit bestaat onze wereld. Er gebeuren dagelijks dingen die geen greintje geloofwaardigheid meer bezitten! Plots verschijnt de neus, die als staatsraad door de stad rondgereden had en zoveel opschudding veroorzaakt had, weer tussen de beide wangen van majoor Kovaljov alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Dat gebeurde op zeven april.
Hij werd wakker, wierp een blik in de spiegel - en zag de neus! Hij greep er met zijn hand naar - nou en of, de neus! "Joehoe!" riep Kovaljov, en het liefst had hij, blootsvoets als hij was, van pure vreugde een rondedans gemaakt.
Juist op dat ogenblik stak de barbier Ivan Jakovljevitsj zijn neus om de hoek van de deur, zo schuw als een poes die net haar vet heeft gekregen voor het stelen van spek. Kovaljov nam plaats. Ivan Jakovljevitsj deed hem een servet om en zeepte hem in.
"Kijk eens aan!" zei Ivan Jakovljevitsj bij zichzelf, terwijl hij de neus bestudeerde. Hij draaide het hoofd de andere kant op en bekeek het in profiel. Nee maar, waarachtig, hoe is het mogelijk! Wanneer je bedenkt... zo redeneerde hij bij zichzelf verder, aldoor naar de neus starend. Uiteindelijk pakte hij aarzelend en met de grootst denkbare behoedzaamheid met twee vingers het puntje van de neus beet. Dat was nu eenmaal zijn werkwijze. "Hé, hé, wel uitkijken, hé!" riep Kovaljov.
Dat was het einde van deze zonderlinge geschiedenis, die zich in de noordelijke hoofdstad van ons uitgestrekte rijk heeft voorgedaan! En hoewel je desalniettemin en desondanks natuurlijk mag veronderstellen dat zowel het een als het ander, misschien ook een derde, ja mogelijkerwijs zelfs... Maar waar in de wereld vind je nu geen ongerijmdheden! En toch zit er, als je er goed over nadenkt, wel iets in. Wat men ook moge zeggen, dergelijke gebeurtenissen doen zich voor; weliswaar zelden, zeker, maar voorkomen dóen ze.
* * * EINDE * * *
--------------------------------------------------------------------------------
Nikolaj Gogol (1 april 1809 - 4 maart 1852) was de eerste grote Russische prozaïst van de 19e eeuw. Gogol kwam uit Klein-Rusland (nu Oekraïne). Zijn ouders bewoonden een klein landgoed in de landstreek Poltava. Gogol schreef verhalen zoals 'De neus' en 'Dagboek van een gek', beide uit 1835. Later werden deze verhalen gebundeld in 'Petersburgse vertellingen'. Een waar meesterwerk van Gogol is de roman 'Dode zielen' (1842). 'Dode zielen' gaat over de landheer Tsjitsjikov, die langs landheren gaat om hun zogenaamde 'dode zielen' (lijfeigenen ('zielen') bleven ook na hun dood op de zogenaamde revisielijsten staan) op te kopen. Levendig worden de ontmoetingen met deze zeer uiteenlopende personages beschreven.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment