Op een rots in het Schottegat spreekt Jan van Gent tegen zijn zoontje in het nest.
‘Moet je eens luisteren, zoon, op deze rots zal de economie van dit eiland gebouwd worden.’
‘Visje, visje,’ krijst Jantje van Gent.
‘Visje, visje, jij altijd met je hongerige buik, het leven is meer dan alleen maar eten. Luister, wat ik je ga vertellen is goed voor je algemene ontwikkeling. Op deze rots zal een imperium verrijzen dat het gezicht van dit eiland voorgoed zal veranderen. Er zal voorspoed en welvaart komen voor alle inwoners. Gonzende fabrieken, glimmende tanks, rokende schoorstenen, lange pijpleidingen worden gebouwd. Landskinderen van Banda Riba tot Banda Bou worden tewerkgesteld. Zij zullen iedere zaterdagmiddag geld ontvangen in een zakje, dat zij diezelfde avond nog opmaken aan eten, drinken en feesten. Er zullen mensen uit andere landen komen: Makambas uit Holland, Matis uit Suriname, Bedjis van de Bovenwinden, Kompaders uit Madeira. Iedereen krijgt een plaats. De Makambas krijgen grote huizen met mooie tuinen, dag en nacht bewaakt, de vrouwen hoeven niet te werken en liggen de hele dag aan het strand; de Matis hun eigen dorp, geur van roti, pom en pastei, de vrouwen staan de hele dag in de keuken; de Kompaders krijgen barakken, kaki werkpakken en poetslappen, muito obrigado; de Bedjis zoeken het maar uit.’
‘Visje, visje!’
Janneke van Gent komt thuis. ‘Heb je die jongen nog geen eten gegeven? Wat zit je daar tegen hem te wauwelen, heb je al rum gedronken, zo vroeg al?’
‘Rustig, rustig, vrouwtje, je praat als een viswijf. Ik ben de jongen algemene ontwikkeling aan het bijbrengen.’
‘Wat voor algemene ontwikkeling? Wat voor ontwikkeling heb je zelf, anders dan jatten op de kade?’
‘De pot verwijt de ketel, laat mij in je tas kijken wat je zelf op de kop hebt getikt.’
‘Hou je handen thuis. Wat was je aan het vertellen?’
‘Een droom, een kans voor dit eiland. Kijk wat een mooie haven, het is toch zonde om die onbenut te laten. Hier kun je een prachtige industrie neerzetten. Op een van mijn vluchten heb ik gezien dat zij ginder op het vaste land een zwarte blubber uit de zee halen. Daar moet iets mee te doen zijn en dat kunnen wij mooi hier doen. Ginder schieten zij om de haverklap de leider van zijn sokkel. Hier hebben wij een stabiel politiek klimaat.’
‘Nou zeg, dat klinkt geleerd. Heb je marihuana gerookt?’
‘Marihuana bestaat niet. Luister naar mijn droom. Er komen schepen die de zwarte blubber meebrengen en andere schepen brengen de verwerkte producten weer weg. Al die schepen moeten een keer gerepareerd worden. Dat doen wij ook hier. Het wordt druk in de haven.’
‘En wij zijn ons nest kwijt.’
‘Je kunt ook niet alles tegelijk hebben. Het wordt niet alleen druk in de haven, het wordt druk op het hele eiland. Dat noemt men welvaart.’
‘Die zwarte blubber lijkt mij wel smerig. Ik zou het wel jammer vinden als alles onder die troep komt.’
‘Wat wil je nou voor het eiland? Groene bomen, blauwe zee, witte stranden, waar je geen sikkepit aan hebt, of wil je geld?’
‘Kan het niet allebei?’
‘Nee, vrouwtje, daar kun je met je vogelverstand niet bij. Het is of het een of het ander. Maar voorwaar, ik zeg je, er zullen over negentig jaar valse profeten opstaan die verkondigen dat je ook op andere manieren geld kunt verdienen. Dat de hele santenkraam niets meer waard is dan oud roest en moet worden afgebroken. Dat de rook uit de schoorstenen de mensen ziek maakt. Wat wil je, honger is ook slecht voor de gezondheid.’
‘Onze kleinkinderen blijven met hun vleugels vastzitten in het zwarte meer dat zij volstorten.’
‘Dat is van later zorg.’
K.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment