Sunday, June 14, 2009

Lekker eten

Op de achtergrond, maar wel luid genoeg om het gonzen van de levendige gesprekken te overstemmen, zong Rudy Plaatte over ene Boeis die hard was weggerend tijdens de vliegtuigkaping op Hato een aantal jaren geleden. Niemand wist waar hij naartoe was gerend. De grotten van Hato? Een wat oudere man zat op zijn gemak diskjockey te spelen.

Een lekker briesje wedijverde met de felle middagzon en heel in de verte kwam een grijze wolk aanzetten, argwanend in de gaten gehouden door de prachtig gecoiffeerde dames. Zo’n kapsel kost algauw tweehonderd gulden en dat laat je niet verpesten door die gehate regendruppels.

Wat raar, want het thema van die zondagmiddag in het Tula Museum in Landhuis Knip was tuinbouw en visserij. ‘Kom leren hoe u uw eigen groenten in uw tuin kunt verbouwen,’ luidde het bericht in de kranten en daar hoorde wel een beetje regen bij, vond ik. In het bericht stond ook dat je kon leren hoe je vissen kon kweken voor eigen consumptie, maar daar had ik weinig fiducie in. Vissen komen uit de zee.

Een dame legde uit aan een geïnteresseerd publiek hoe je zelf compost kon maken uit afval van groente en fruit, precies de twee componenten van de schijf van vijf die men hier weinig tot niet eet. Veel compost zal het wel niet worden. Toen zij ook nog benadrukte dat het hele zaakje een maand of wat lang zou stinken, zag ik de leveranciers van kunstmest grijnzen.

In een van de gebouwen op het terrein van het landhuis, kon je alles leren over vissen (wat vissers doen), vissen (die gevist worden) en vissers (die dus vissen). Het was een professioneel opgezette tentoonstelling met zelfs echte vissen in bakken met ijs voorzien van naamplaatjes zodat je voortaan weet wat je eet.

Ik had meer belangstelling voor de eettenten met allerlei Curaçaose lekkernijen en gerechten. Naast het huis, tuin en keuken snoepgoed dat je ook in de stad kunt kopen en waarmee de toeristen opgelicht worden, had men ook maiskoeken (maishi chikí), die haast nooit te krijgen zijn. Er was maismeel te koop, waarvan je pannenkoeken (arepa di maishi chikí) kunt bakken.

Het was lunchtijd. Na wat rondneuzen, bestelde ik een gestoofde papaya (papaya stobá). Spreek ik mijzelf tegen? Had ik niet gezegd dat men geen groente at? Goed, inderdaad, de meeste lokale groenten, zoals groene papaya, pompoen, kleine komkommers, etc., worden gestoofd met geitenvlees en gezouten varkensstaart. Om van te watertanden.

Terwijl ik wachtte, kwam er een meisje langs met een klein foambakje in haar hand. Zij ontmoette haar vriendin en toonde haar wat in het bakje zat. De vriendin trok een vies gezicht. ‘Wat is dat?’ vroeg zij. ‘Mangusá,’ antwoordde het meisje, ‘mijn moeder zei dat het lekker is.’

Mijn gedachten dwaalden af. Ik ben gedeeltelijk opgegroeid bij mijn oma in de kunuku. Mijn grootoom verbouwde groenten, mais, pinda’s, hij had papaya- en andere fruitbomen, hij hield geiten, schapen, kippen, eenden, ganzen, noem maar op. ’s Morgens moesten wij (broertjes en zusjes) eieren gaan zoeken onder de cactusstruiken voor het ontbijt. ‘Avonds aten wij gestoofde groente uit de tuin met rijst of funchi. Zondag aten wij kip of geitenvlees. Het kwam ons de neusgaten uit. Wij smachtten naar een karbonade of een stukje rundvlees, desnoods corned beef uit blik. Mijn oma vond dat allemaal overbodige luxe en geldverspilling. Wat zij kookte was niet alleen lekker, maar ook nog gezond, zei ze.

Na de oogst maakte zij mangusá klaar, een gerecht bestaande uit bonen, mais, pinda’s en gedroogde kokosvlees. Die dag at ik bij mijn moeder.

‘Meneer, wilt u witte rijst of aros moro?’ vroeg de baas van de eettent.
‘Laat maar zitten,’ antwoordde ik bijna.

K.

No comments: