Ik vond haar erg lief toen zij mij vroeg hoeveel broodjes in het zakje zaten, de juffrouw aan de kassa. De andere juffrouw die inpakte kletste aan een stuk door, aan haar bolle gezicht en dikke vingers kon je zien dat zij van gezelligheid hield. Alleen op Curaçao worden je inkopen voor je ingepakt, in Nederland worden zij door de kassière terzijde geschoven met een gebaar van rot-op-met-die-troep.
De kassajuffrouw keek weer naar het zakje. Er borrelde een duivels verlangen in mij op om een broodje te verzwijgen. Om tijd te winnen, sloeg de juffrouw mijn andere boodschappen aan, twee mislukte blokken brokkelkaas.
Ik vroeg de juffrouw van de kaasafdeling om overjarige kaas. Zij keek mij aan alsof ik vroeg naar haar oma van tachtig die in een schommelstoel met een teil op haar schoot boontjes zit te pellen voor de kala of naar haar oudoom van negentig die stinkt naar plasje en de hele dag met zijn piemel zit te spelen. Zij zocht plichtsmatig tussen de grote ronde kazen, te zwaar om met één hand getild te worden en hief toen het hoofd. Haar ogen keken mij smekend aan. Overjarig is ouder dan oud, hielp ik. Er kwam een uitdrukking van walging op haar gezicht, ogenblikkelijk gevolgd door verbazing. Ouder dan oud is immers de dood zelve. Hebben wij niet, zei ze aarzelend, deze zijn de oude kazen, hoe harder hoe ouder. Onderwijl pulkte zij in de kazen. Geef mij een stukje van die, ik wees naar een Old Amsterdam. Deze? Ja, die. Zij tilde de zware kaas uit de vitrine en haalde een kaassnijmes. De cellofaanverpakking wilde niet snel verwijderd worden, zij mompelde een verontschuldiging. Die stomme chef wikkelt de kazen altijd alsof zij mummies zijn. Snijd door de verpakking heen, gaf ik haar deskundig advies. Dat deed zij. Zij keek op. ‘Het is mislukt meneer.’ Zij deed mij denken aan de aangever van Toon Hermans die zei: ‘De duif is dood, meneer.’ Geef niks, antwoordde ik, snijd een nieuw stuk.
Bij de kassa drong een klant voor en vroeg of zij ook choco prins hadden in de winkel, hij kon ze in de rekken niet vinden. Choco prins, herhaalden de twee dames bezorgd. Zij wisten niet wat het was, maar het klonk wel lekker, de dikke inpakster watertandde. De klant legde uit: twee krokante biscuits met ertussen een vanillecrèmelaag omhuld met heerlijke melkchocolade. De inpakster kwijlde. Natuurlijk hebben wij dat, antwoordde de kassière, in de rek achter u. Het kon ook niet missen, in deze tijden op Curaçao, Holland at home.
Achter de toonbank bij de broodafdeling stond een meisje zich te vervelen, zij keek mij met lodderige ogen aan. Ik vond ze mooi, die ogen. Ik glimlachte naar haar. Ze lachte verlegen en werd meteen actief. Zij poetste de toonbank die al glom en fatsoeneerde de blikjes die al netjes op een stapel stonden. Ik kon niets bedenken om haar aan te spreken, het brood moest je zelf pakken en inpakken. Zij moest broodjes beleggen als erom gevraagd werd.
Er lagen verschillende soorten bruin brood op de schappen. Maanzaad, zonnebloempitten, pompoenpitten, allemaal zaken die niets met brood uit te staan hadden. Vroeger was er maar een soort bruin brood te krijgen en dat was bij Zuikertuintje supermarkt. Bruin brood was bruin brood. De Arubanen namen ladingen mee naar Aruba, daar kenden zij alleen pan batí.
Het meisje volgde afwezig mijn bewegingen Ik pakte een half bruin zonder tierelantijntjes erop, twee puntjes bruin en een puntje wit. De puntjes deed ik in een zakje. Daarna ging ik voor de toonbank staan en hield mij van de domme. Kan ik bij jou afrekenen, vroeg ik. Zij glimlachte, op haar gouden tand zat een diamantje. U moet aan de kassa afrekenen, meneer. Jij bent mooi, had ik nog willen zeggen.
De juffrouw aan de kassa werd ongeduldig, zij had alle andere boodschappen al aangeslagen. Twee bruin... en een wit, zei ik.
K.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment