Tuesday, November 17, 2009

Hoog bezoek

Omdat ik altijd goede cijfers haalde, kwam ik in de klas van de Nederlandse leerlingen terecht. In het begin was het even wennen en de kat uit de boom kijken, maar algauw wilde iedereen mijn vriendje zijn. Ik bracht brood mee voor tussen de middag, pan fransès belegd met wat er over was de vorige avond: stukjes kip, vis, saucijsjes, elke dag wat anders. Alle jongens wilden ruilen. Het liefst had ik sneetjes melkwit met hagelslag en dat bracht Willem meestal mee. Even erbij vertellen dat casinobroodjes met rode jam mijn tweede keus was, dat had Willem ook begrepen. Hij vond saucijsjes lekker. Dus wij werden de beste maatjes.

Op een middag na school vroeg Willem of hij bij mij thuis mocht komen spelen. Ik haalde mijn schouders op wat in het Papiaments betekende ‘ik weet het niet’, maar Willem interpreteerde het als ‘ja, het is goed’. Zijn moeder vond het ook goed en die middag reed ik in een auto naar huis, in plaats van de hele weg te voet af te leggen in de zon. Ik zat naast Willem achterin, zodat zijn moeder mijn gezicht in de achteruitkijkspiegel kon zien. Zij vuurde honderden vragen op mij af, die ik beantwoordde met ‘ja, mevrouw en nee, mevrouw’. Later begreep ik dat zij aan het inburgeren was. Ik had het gevoel dat de rit langer duurde dan lopen.

De auto stopte voor ons hek en Willem en ik stapten uit. Willem moest zich netjes gedragen van zijn moeder. Intussen was mijn moeder voorzichtig naar buiten gekomen om te kijken of het niet de Arabier was die was komen innen, maar vluchtte in paniek het huis in toen Willem’s moeder uitstapte om kennis te maken. Zij keek verbaasd. Ik kon het haar ook niet uitleggen, dus stapte zij weer in de auto.

Het huiselijk verkeer ging altijd via de keukendeur, maar met Willem aan mijn zijde nam ik de voordeur. Mijn moeder had een andere jurk aangetrokken en een hoofddoek omgebonden.

‘Ik heb een vriendje meegebracht, Ma,’ sprak ik achteloos.
‘Eerst goedemiddag zeggen,’ antwoordde mijn moeder stoer.
‘Goedemiddag mevrouw,’ zei Willem beleefd, ‘ik ben Willem, ik mocht komen spelen.’

Het Nederlands bracht mijn moeder in problemen. Mijn broertjes en zusjes kwamen aanrennen. Mijn moeder donderde ze op. Ik moest mee naar de keuken, Willem bleef onwennig in de huiskamer staan.

‘Ben je nou helemaal gek geworden? Je moet eerst vragen voordat je een vriendje meebrengt.’
‘Boy komt ook vaak mee zonder te vragen.’
‘Dit is een ander geval. Dit is een makamba jongen. Kijk hoe het huis eruit ziet. Jij had mij moeten zeggen, dan had ik op kunnen ruimen en alles netjes gezet. Wat gaat hij straks tegen zijn moeder zeggen, dat het hier een varkensstal is?’

Willem liep de keuken binnen. ‘Mag ik een beetje drinken, alstublieft?’
‘Zie je wel,’ gromde mijn moeder. Zij riep een jonger broertje. Hij moest als de gesmeerde bliksem een flesje limonade gaan halen bij de Portugees op de hoek. ‘Een rode,’ schreeuwde ik hem nog na. Willem begreep niets van de commotie.

De limonade werd in twee glazen verdeeld, van Willem helemaal vol en van mij half. Ik ontweek de benijdende blikken van mijn broertjes. ‘Ga buiten spelen,’ schreeuwde mijn moeder tegen ze.

Mijn moeder had nog een probleem. ‘Wat moet ik in godsnaam koken?’ vroeg zij zich hardop af. Zij had funchi met Libby’s saucijsjes uit blik op het menu, maar dat kon zij Willem bezwaarlijk voorzetten. Zij liet navraag doen bij de buren wat een makamba jongen zoal lust voor warm eten. Zij kreeg nergens een fatsoenlijk antwoord. De suggesties liepen van kastanjes in het vuur tot gebakken peren. Zij besloot de kip voor zondag maar uit de vriezer te halen en te laten ontdooien.

Grappig, deze herinneringen komen onwillekeurig bij mij op wanneer ik de foto’s in de krant zie van onze politici in gezelschap van delegaties uit Den Haag.

K.

1 comment:

Anonymous said...

Ja, triest. Niet te geloven.