Monday, July 20, 2009

Eerlijkheidshalve

Ik vond haar erg lief toen zij mij vroeg hoeveel broodjes in het zakje zaten, de juffrouw aan de kassa. De andere juffrouw die inpakte kletste aan een stuk door, aan haar bolle gezicht en dikke vingers kon je zien dat zij van gezelligheid hield. Alleen op Curaçao worden je inkopen voor je ingepakt, in Nederland worden zij door de kassière terzijde geschoven met een gebaar van rot-op-met-die-troep.

De kassajuffrouw keek weer naar het zakje. Er borrelde een duivels verlangen in mij op om een broodje te verzwijgen. Om tijd te winnen, sloeg de juffrouw mijn andere boodschappen aan, twee mislukte blokken brokkelkaas.

Ik vroeg de juffrouw van de kaasafdeling om overjarige kaas. Zij keek mij aan alsof ik vroeg naar haar oma van tachtig die in een schommelstoel met een teil op haar schoot boontjes zit te pellen voor de kala of naar haar oudoom van negentig die stinkt naar plasje en de hele dag met zijn piemel zit te spelen. Zij zocht plichtsmatig tussen de grote ronde kazen, te zwaar om met één hand getild te worden en hief toen het hoofd. Haar ogen keken mij smekend aan. Overjarig is ouder dan oud, hielp ik. Er kwam een uitdrukking van walging op haar gezicht, ogenblikkelijk gevolgd door verbazing. Ouder dan oud is immers de dood zelve. Hebben wij niet, zei ze aarzelend, deze zijn de oude kazen, hoe harder hoe ouder. Onderwijl pulkte zij in de kazen. Geef mij een stukje van die, ik wees naar een Old Amsterdam. Deze? Ja, die. Zij tilde de zware kaas uit de vitrine en haalde een kaassnijmes. De cellofaanverpakking wilde niet snel verwijderd worden, zij mompelde een verontschuldiging. Die stomme chef wikkelt de kazen altijd alsof zij mummies zijn. Snijd door de verpakking heen, gaf ik haar deskundig advies. Dat deed zij. Zij keek op. ‘Het is mislukt meneer.’ Zij deed mij denken aan de aangever van Toon Hermans die zei: ‘De duif is dood, meneer.’ Geef niks, antwoordde ik, snijd een nieuw stuk.

Bij de kassa drong een klant voor en vroeg of zij ook choco prins hadden in de winkel, hij kon ze in de rekken niet vinden. Choco prins, herhaalden de twee dames bezorgd. Zij wisten niet wat het was, maar het klonk wel lekker, de dikke inpakster watertandde. De klant legde uit: twee krokante biscuits met ertussen een vanillecrèmelaag omhuld met heerlijke melkchocolade. De inpakster kwijlde. Natuurlijk hebben wij dat, antwoordde de kassière, in de rek achter u. Het kon ook niet missen, in deze tijden op Curaçao, Holland at home.

Achter de toonbank bij de broodafdeling stond een meisje zich te vervelen, zij keek mij met lodderige ogen aan. Ik vond ze mooi, die ogen. Ik glimlachte naar haar. Ze lachte verlegen en werd meteen actief. Zij poetste de toonbank die al glom en fatsoeneerde de blikjes die al netjes op een stapel stonden. Ik kon niets bedenken om haar aan te spreken, het brood moest je zelf pakken en inpakken. Zij moest broodjes beleggen als erom gevraagd werd.

Er lagen verschillende soorten bruin brood op de schappen. Maanzaad, zonnebloempitten, pompoenpitten, allemaal zaken die niets met brood uit te staan hadden. Vroeger was er maar een soort bruin brood te krijgen en dat was bij Zuikertuintje supermarkt. Bruin brood was bruin brood. De Arubanen namen ladingen mee naar Aruba, daar kenden zij alleen pan batí.

Het meisje volgde afwezig mijn bewegingen Ik pakte een half bruin zonder tierelantijntjes erop, twee puntjes bruin en een puntje wit. De puntjes deed ik in een zakje. Daarna ging ik voor de toonbank staan en hield mij van de domme. Kan ik bij jou afrekenen, vroeg ik. Zij glimlachte, op haar gouden tand zat een diamantje. U moet aan de kassa afrekenen, meneer. Jij bent mooi, had ik nog willen zeggen.

De juffrouw aan de kassa werd ongeduldig, zij had alle andere boodschappen al aangeslagen. Twee bruin... en een wit, zei ik.

K.

Vivian i Ariadne



Vivian ta un señora ku ta gusta lesa mashá. Ki ora ku e tin un momento liber, e ta kue un buki i kuminsá lesa. Sea na papiamentu o na hulandes.

Riba e potrèt Ariadne Faries ta entregá e buki 'Sansaña den Sabana' na Vivian.

Un regalo for di shelu

Tabata dia trinta di mèi 1969, entre 12.00 or i 12.30 or. Skol no a kaba ainda.
E promé notisia riba e revuelta a drenta skol. Hopi mayornan a bin buska nan yu kaba. Desórden i pániko tur kaminda.

Tres homber, deskonosí, grandi i fuerte a drenta kurá di skol, habri e porta di mi kantor, puntrando: ‘Mener ta e kabes di skol?’

‘Si’, tabata e uniko palabra ku mi por a saka.

Nan a remarka e miedu den mi wowo.
‘No spanta. Sigur, sigur, mener a tende notisia lokal tokante di e revuelta na nos isla. Nan ta molostiá hende blanku, makamba. Nan ta kima outo.’

E tres homber a hasi un oferta masha simpátiko: ‘Nos ta soru ku nada ta pasa ku mener, pesei ta mihó ku nos ta hibá mener kas. Si mener ta duna nos e yabi di mener su outo, nos dos ta bai kore mener su outo; mi primo aki ta kore tras di nos den nos mes outo. E or’ei mener ta foi peliger, sano i salvo na kas.’

Tòg m’a keda un tiki deskonfiá. Mi a duda di nan frankesa, pero danki Dios nan a introdusi nan mes: ‘Nos ta mayor di tres di mener su alumno’

Esei a kita un peso for di mi lomba.

‘Mener ta bùk dilanti di stul patras, nos ta pone plaid i ban mira, Stoppelweg nos ta bai.’

Un kuartu di ora despues nos a yega kas, drenta kurá i m’a keda ripiti:‘Masha, masha danki.’

Di nan banda un aviso serio: ‘Keda kas, keda paden, skucha radio. Pasa bon!’ I bai nan a bai!

Despues di 40 aña mi ke yama un danki kordial na e tres bienhechor.

Mi ta spera ku nan lo rekorda nan bon obra.


Frans Kapteijns, kabes di skol di Bernadette-College, 1967 – 1977.
(Sòri ku mi papiamentu ta menos melodioso)

frans.kapteijns@home.nl