Monday, January 4, 2010

Telefoon

De geur van kokende mondongo trekt door het hele huis, tot in de slaapkamers. Nènè doet de deur van de keuken wijd open.
‘Het stinkt naar hondenvoer,’ schreeuwt Annie vanuit de huiskamer. Annie, een prostituee in ruste, geblondeerde haren, vuurrode lippen, niet kort maar ook niet lang, een sigaret tussen de vingers die zij niet opsteekt.
‘Hou jij je mond en kom mij liever helpen met het schillen van de pompoen,’ schreeuwt Nènè terug vanuit de keuken.
‘Om de dooie dood niet, Sonny, ik moet niets hebben van die stank’
Nènè had die ochtend vroeg de pens gehaald bij Nos Kosecha op de Hilledijk. Duur. Vroeger kreeg hij een zak pens gratis van Ome Henk, de beste slager in Zuid. God hebbe zijn ziel.
‘Voor de hond, ‘ zei hij altijd tegen Ome Henk.
‘Voor de grote zwarte boxer zeker,’ antwoordde Ome Henk en zij lachten hartelijk. De slager was de enige die zich zo’n grap kon permitteren.
Nènè was een geduchte zwaargewicht bokser dertig, veertig jaar geleden. Zijn vrienden noemden hem Sonny Liston. Zijn linker betekende het ziekenhuis en zijn rechtse directe de begraafplaats. Voor Annie is hij Sonny gebleven. Komende zomer is Nènè precies 45 jaar in Nederland.
‘Wie zit er aan de warmwaterkraan te klooien?’ klinkt het vanuit de badkamer.
‘Jij staat al meer dan een half uur onder de douche,’ roept Nènè, ‘van al dat schrobben word je heus niet blanker.’
De deur van de badkamer zwaait open, een stoomwolk vult de gang. ‘Ik heb een tuintje in me hart maar alleen voor jou.’
‘Zo, Mimi, je bent niet blanker geworden, maar wel mooier. En mooi zingen kun je ook.’
‘Goede middag, tante Annie. Pa, doe die verrekte deur dicht, ik bevries bijna.’
Mimi is de jongste van de tien of elf kinderen, hij is de tel kwijt, van Nènè en de enige die zich om hem bekommert. Mimi woont bij hem in, haar moeder is op een kwaaie dag met de noorderzon vertrokken. Zij zit in de laatste klas van het gymnasium. ‘Dat heeft niets met gymnastiek te maken, Pa,’ moet zij zo vaak uitleggen, wanneer haar vader tegen zijn vrienden opschept.
‘Mimi, verdomme, waar zijn de varkensoren? Ik kan ze nergens vinden.’
‘Kijk in de vuilnisbak.’
Annie ligt in een deuk.
‘Jullie kunnen allebei op het dak gaan zitten.’
Vroeger had hij andere taal gebezigd, maar dat verleden ligt nu achter hem. In de zomer van 1965 was hij met een groep landgenoten in Nederland aangekomen om in de Rotterdamse haven te werken. Een werkgelegenheidproject, met veel mooie beloften. De realiteit was anders, schrobben in de kou. Tegen december van hetzelfde jaar werkte niemand meer van de groep in de haven. Nènè, toen Sonny, was naar Amsterdam vertrokken om een carrière als bokser op te bouwen. Op de Zeedijk leerde hij Annie kennen, een blonde schoonheid. Zij stond achter de tap en werd door de caféhouder gekoeioneerd. ‘Ga vlug de drie Engelse klanten bedienen, in plaats van tegen die zwarte te staan ginnegappen.’ De bareigenaar hield een hersenschudding over aan die opmerking. Annie was op slag verliefd.
‘Geen grapjes, Mimi, waar heb je de varkensoren gelaten? Zij zaten in jouw boodschappentas.’
‘In de vriezer.’
‘Domoor, zij zijn gezouten, zij hoeven niet in de koelkast.’
‘Vel over kraakbeen, bah, wat is daar voor lekkers aan?’ vraagt Annie zich hardop af.
‘Meelballen met krenten in frituurvet, wat is daar voor lekkers aan?’ stelt Nènè een wedervraag.
‘Oliebollen, lekker,’ gilt Mimi vanuit de slaapkamer.
Die meid is goud waard, zeiden zijn vrienden wanneer zij Sonny met Annie samen zagen. Eerst had hij niet door wat zij bedoelden, maar het werd hem algauw duidelijk toen hij langs de wallen liep. Annie maakte bezwaar, maar had geen keus. Door de week reed Sonny in een Mercedes en op feestdagen in een BMW. Annie ging op de fiets.
In al die jaren is Nènè maar drie keer op Curaçao geweest met vakantie, de laatste keer meer dan twintig jaar geleden. Ieder jaar neemt hij zich voor om met Kerst te gaan, maar diep in zijn hart is hij bang. Bang dat hij de mensen niet meer zou herkennen, zijn jeugdvrienden, zijn buren. Bang om zijn oude moeder te zien. Ieder jaar viert hij de feestdagen op zijn Curaçaos. In zijn buurt is dat niet moeilijk, alles is te krijgen.
‘Sonny, telefoon, je moeder om je bon aña te wensen,’ roept Annie.
Nènè blijft stil. Hij sluit zich op in de badkamer om zijn tranen te drogen.
‘Ik bel terug,’ schreeuwt hij.

K.

2 comments:

Ini Statia said...

Bunita, Roy. Bon aña! Ini.

Anonymous said...

manera hopi otro
m'a hañami obligá
di bandoná mi tera
Korsou tan stimá

ki dia lo bo bira
pa tur kla i skur
ki dia nos por bolbe
bin traha serka bo

leu fo'i bo
Korsou mi ta yorabu
bo solo kayente
bo awanan blou

leu fo'i bo
semper mi ta tristu
kordando mi tera
mi dushi Korsou

Diana Marquez