Nanzi zit op de stoep van zijn voordeur en staart voor zich uit. Hij is ten einde raad. Vandaag is het al de vierde dag dat er niets te eten is in huis. Niets, nada, niet eens een houtje om op te bijten. Hij had die ochtend voorgesteld om soep te trekken van Pegasaya, hun jongste zoon, maar dat was Shi Maria, zijn vrouw, in het verkeerde keelgat geschoten.
‘Nanzi, ben je nou helemaal van lotje getikt? Van onze jongste soep trekken? Zal ik jou een kopje kleiner maken?’ schreeuwde zij en kwam met haar grotere lijf dreigend op Nanzi af.
‘Wacht,’ probeerde Nanzi zich te verdedigen, ‘Pegasaya heeft nog maar weinig gezien van de wereld en zal dus niet veel missen.’
‘Hou je kop en ga eten voor ons zoeken,’ snauwde Shi Maria, ‘spring desnoods zelf in de pan.’
Nanzi tuurt naar een kudde geiten die in het cactusveld aan het grazen is. Een malse geitenbout aan het spit zal hem nu heerlijk smaken, denkt hij. Hij begint ervan te watertanden. Een geit kan best op drie poten lopen, redeneert hij. In Santa Maria heeft hij een hond op drie poten zien rondhuppelen, waarom zou een geit dat niet kunnen. Het probleem is wel: hoe hak je een geit een poot af, zonder dat zij doodbloedt?
In de verte ziet hij Tante Leguaan aan komen waggelen, hoog op haar poten.
‘Dag Tante Leguaan,’ zegt Nanzi wanneer zij dichterbij is, ‘waar waggelt de reis naartoe?’
‘Dat gaat jou niks aan,’ antwoordt Tante Leguaan bits. ‘Trouwens wat kijk jij flauwtjes uit je ogen. Ik zou haast zweren dat je vier dagen niet gegeten hebt.’
Leguanenstaartsoep zal nu niet slecht smaken, peinst Nanzi. ‘Tante Leguaan,’ zegt hij met een slijmerige stem, ‘men beweert dat u het meest begenadigde onder de dieren bent.’
‘Is dat zo?’ antwoordt de leguaan ijdel, ‘en waarom dan wel?’
‘Zij zeggen dat als u uw staart kwijtraakt, er weer een nieuwe aangroeit. Zoveel wilskracht heeft u.’
‘Ja, ja, ja,’ kirt Tante Leguaan.
‘Maar ik geloof er niets van,’ spreekt Nanzi met een ernstig gezicht, ‘volgens mij bent u een oplichtster. Ik wil het met mijn eigen ogen zien.’ En terwijl hij dat zegt, loopt hij op de leguaan af. In een flits ziet deze de bijl in Nanzi’s hand glinsteren in het zonlicht en zet hem op een lopen.
‘Nanzi, de duivel zal je ziel halen,’ schreeuwt zij vanuit de verte.
Nanzi gooit de bijl aan de kant en gaat weer moedeloos zitten. Er zit niets anders op, denkt hij. Hij moet gaan werken om aan eten te komen. Hij zal de eerste telg zijn uit het oude geslacht Araña die gaat werken. Een grote schande, hij breekt met de traditie. Dan maar liever sterven. Hij zal zich opofferen voor zijn vrouw en kinderen.
Hij heeft gelezen van een religie waarvan gelovigen die zich opofferen in het hiernamaals beloond worden. Hij kijkt in de telefoongids, pakt de telefoon en bekeert zich. Hierna zet hij een pan water op het vuur. Hij zal in de pan springen en soep trekken van zichzelf. Hij zal een brief achterlaten waarin hij Shi Maria en de kinderen smakelijk eten wenst.
Nanzi gaat met zijn kop tussen zijn poten op de stoep zitten wachten totdat het water kookt.
‘Zo Nanzi,’ hoort hij een lijzige stem, ‘wat blik jij somber, is je laatste uur geslagen?’
Nanzi kijkt op. Het is Paddie Schildpad, helemaal onder de modder. ‘Donder op,’ zegt hij tegen Paddie, ‘je stinkt, maak dat je wegkomt, ga baden.’
‘Baden, baden,’ jammert Paddie, ‘waar kan ik op dit moment een warm bad nemen?’
Nanzi springt op. ’s Avonds komen Shi Maria en de kinderen thuis en worden onthaald op een bord heerlijke schildpaddensoep.
K.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment