Sunday, January 6, 2013

Taal

Ik zou heel graag een boek willen schrijven met als titel: ‘Papiamentu, een slimme taal’, maar ik ben bang dat de linguïsten op hun achterste poten gaan staan en gaan roepen: “Wat weet jij van taal, wijsneus.”
   Als wetenschapper, wat ik trouwens niet ben, niets, maar als gebruiker, iets. Dus, ledige lezer, ik spreek u toe als spreker van de Papiamentse taal. In het Papiaments: ‘Mi ta papia komo papiadó di Papiamentu’. Klinkt dat niet mooi?
   “Papiamentu moet met kleine letter p, vriend.”
   “Dat weet ik ook wel, waarde linguïst, maar ik vind dat denigrerend. Jullie moeten de regels veranderen.”
   Goed, geachte lezer, we gaan door. Ik hoop dat de linguïst verder zijn mond houdt. Wij kijken naar de volgende uiting:
(1a) Mi   a       duna       e    mata   awa.
(2a) Ik   heb  gegeven  het  plant  water.
(3a) Ik heb het plant water gegeven.
   Dit is duidelijk een mededeling. Ik heb het plant water gegeven. Als je dat nog niet wist, dan weet je het nu, en als je twijfelde, dan is dit een affirmatie. Wij kijken nu naar de volgende zinnen:
(1b) Bo   a       duna       e    mata   awa.
(2b) Jij  hebt  gegeven  het  plant  water.
(3b) Jij hebt het plant water gegeven.
   “Ha, ha, ha, wat een flauwe kul, je hebt gewoon ik in jij veranderd. What’s the point?” Het punt is dat in negen van de tien gevallen de spreker van zin (1b) een vraag stelt en geen mededeling doet. Waarom zou ik als spreker iets voor jou mededelen als jij dat zelf kunt? Dus:
(1c) Bo   a       duna       e    mata   awa   (kaba)?
(2c) Jij  hebt  gegeven  het  plant  water    (al)?
   ‘Jij hebt gegeven het plant water al?’, is Sjors en Sjimmie Nederlands. De correcte zin is natuurlijk:
(3c) Heb jij het plant al water gegeven?
   Wij zien allerlei ingewikkelde dingen gebeuren in het Nederlands: woorden verschuiven van plaats, werkwoordsvorm verandert; terwijl je in het Papiaments eenvoudigweg een vraagteken achter de zin zet en klaar is Kayus.
   “Wat is daar voor slims aan? Het is eerder een teken van luiheid.” “Zwijg!”
   Er is een oud liedje dat gaat over: ‘E sangura malunan ta pikabo mata.’ De slechte muggen steken je dood. Nu moet u dat doodsteken natuurlijk niet letterlijk opvatten, op school zeiden de kinderen ook tegen elkaar dat zij elkaar dood zouden slaan. Het is een manier van overdrijven. Maar daar wil ik het niet over hebben. Ik wil het hebben over de meervoudsvorm in de tekst van het liedje. Ik hoor Regi Römer al kreunen: “Buikpijn. Ik krijg buikpijn van dit soort monsters.”
   Wat is er aan de hand? Letterlijk staat er in de tekst: ‘De mug slechten ...’ Dat wil zeggen dat de meervoudsuitgang ‘nan’ niet is toegevoegd aan het zelfstandig naamwoord ‘sangura’ maar aan het bijvoeglijk naamwoord ‘malu’. Regi snelt naar het toilet, gevolgd door zijn vrienden linguïsten.          
   Formeel hebben zij gelijk, maar ‘E sanguranan malu ta pikabo mata’ klinkt van geen kanten.
   En wat dacht u van de volgende woordgroepen: mucha hòmbernan – jongens, mucha muhénan – meisjes, mamanan kalakuna – moeders die hun kinderen verwaarlozen. Hier hebben wij te maken met het meervoud van woorden die bestaan uit twee zelfstandige naamwoorden. Welk van de twee moet nu de uitgang ‘nan’ krijgen?
   Wat wilde ik eigenlijk zeggen? Ik ben even de kluts kwijt. O ja, Papiamentu is een slimme taal. Met eenvoudige regels weet zij het maximum te bereiken. Als u begrijpt wat ik bedoel.

No comments: