Dèdè staat pontificaal in de deuropening met een sigaret in haar mond, op de uitkijk naar een slachtoffertje. Ik zie haar en glip een zijsteegje in. Te laat, zij heeft mij gezien.
‘Hé, jij daar, kwajongen, kom eens hier.’
Er zit niets anders op. ‘Goedemiddag, Dèdè.’
Dèdè is een rijzige zwarte vrouw van Engelse afkomst. Zij heeft een lange halfdoorzichtige jurk aan, gescheurd aan de ene kant. De jurk stinkt naar vettige afwaswater. Zij draagt geen beha en haar tieten hangen slap tot op haar buik. Haar grijze vlechtjes wijzen alle kanten uit. Zij praat met de sigaret in haar mond.
‘Waar ga je naar toe?’ vraagt zij, maar wacht niet op antwoord. Zij stopt een kwartje in mijn hand. ‘Koop een kwartje slaolie.’ Ik knik en wil wegrennen.
‘Kwajongen!’ Ik blijf staan. Zij geeft mij een stuiver. ‘Koop ook een snoepje voor jezelf.’
‘Ja, Dèdè,’ antwoord ik blij en ik ren weg.
‘Goede middag’, roep ik al tien minuten aan het venster, maar er is geen teken van leven in het winkeltje. ‘Goede middag, mevrouw,’ roep ik weer.
‘Ja, ja, ik kom, wie schreeuwt daar zo ongeduldig, kan een mens niet even rusten?’ De oude Chichita komt aansloffen. Blijkbaar heb ik haar in haar middagdutje gestoord. Zij kijkt nors. ‘Wat moet het zijn?’
‘Een kwartje slaolie.’
‘Geef mij de fles.’
‘De fles?’ vraag ik met geveinsde verbazing.
‘Waar moet ik de olie anders in doen? In je handen, misschien? Voor wie is de olie?’
‘Voor Dèdè,’ biecht ik op.
‘Dèdè?’ schreeuwt Chichita, ‘die zwarte schurk. Zij is mij meer dan een maand vijf gulden schuldig. Daarom komt zij niet zelf en stuurt onschuldige jongetjes. Zeg haar dat zij zelf moet komen, dan kan ik haar de waarheid vertellen. Het land waar zij vandaan komt, dáár kan zij de mensen bestelen, hier niet. Hier zijn wij niet achterlijk. Hier hebben wij allemaal scholing gehad en eten met mes en vork. Wij lopen ook niet in gescheurde jurken rond...’
Ik hoor haar stem nagalmen in de verte. Zij heeft het kwartje niet teruggeven.
Het belletje van de ijscokar komt dichterbij.
‘Ik heb een stuiver,’ zeg ik tegen Ronnie, de buurjongen.
Ronnie denkt even na en voelt diep in zijn broekzak. ‘Ik heb een dubbeltje,’ zegt hij weifelend en tovert een muntstukje tevoorschijn. Ik bekijk het geldstuk.
‘Dit is een vals dubbeltje,’ zeg ik, ‘van karton.’
‘De Portugees merkt er niks van, hij kan niet eens tellen,’ zegt Ronnie stoer, ‘het is mij eerder gelukt. Probeer jij het maar.’
‘Ik niet,’ antwoord ik, een held op sokken.
‘Kompader, stop,’ roept Ronnie, ‘een ijslolly.’
‘Welke smaak?’ vraagt de ijscoman.
‘Drie kleuren,’ zegt Ronnie en geeft het kartonnen dubbeltje aan de Portugees.
Deze gooit het muntje in het geldbakje, maar hoort niet het vertrouwde rinkelend geluid. Ronnie is al verdwenen. De Portugees grijpt mij in de kraag. ‘Bastardos!’
‘Ik heb een stuiver,’ piep ik, ‘een echte.’
‘Waar ben je al die tijd gebleven?’ vraagt mijn moeder, wanneer ik thuis kom. ‘Dèdè vroeg naar jou. Jij bent slaolie voor haar gaan kopen. Wat is er gebeurd?’
Ik antwoord niet en loop door naar de keuken. Er staat een flesje slaolie op tafel.
‘Breng dit naar Dèdè,’ zegt mijn moeder.
‘Nee, dat doe ik niet,’ antwoord ik vastberaden.
Wanneer ontstijgen wij de armoedegrens?
K.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment