Sunday, January 2, 2011

Kampie

Meneer Kamperveen loopt al veertig jaar rond het Schottegat. Iedere zaterdag. Om de simpele reden dat meneer Kamperveen geen rijbewijs en dus geen auto heeft.
‘Nergens voor nodig, vriend,’ antwoordt hij wanneer iemand een opmerking maakt. ‘Onze Lieve Heer heeft mij twee benen gegeven om te lopen. Anders had hij mij wielen gegeven.’

Iedere zaterdag vertrekt hij om zeven uur ’s ochtends van huis, met zijn aktetas stevig vastgeklemd onder zijn arm. Bij de snèk op de hoek van de Suffisantweg en de Schottegatweg drinkt hij een kop zwarte koffie. Daarna loopt hij in de richting van Kwartier.

‘Goede morgen,’ roept hij voor de deur van zijn eerste klant. Hij verkoopt lootjes voor de kerk.
‘Mama, Baas is aan de deur,’ klinkt een dochterstem.
‘Zeg hem, vandaag niet,’ antwoordt een moederstem.
Meneer Kamperveen maakt zijn aktetas open en geeft het meisje een snoepje. Blij rent zij weg en struikelt bijna over haar eigen slippers.
Meneer Kamperveen lacht en vervolgt zijn weg richting Biesheuvel.

‘Kampie, jongen, wat houd je zo jong?’ vraagt meneer Wong-A-Loi wanneer meneer Kamperveen moeiteloos de trappen oploopt naar het balkon waar zijn vriend in een schommelstoel zit.
Zij zijn ongeveer even oud en hebben jaren samen gewerkt op het hoofdkantoor van de Shell. Maar meneer Wong ziet er een stuk ouder uit.
‘Lopen, mati. Dat moet je ook doen in plaats van de hele dag op je luie reet in die schommelstoel te zitten,’ antwoordt meneer Kamperveen.
‘Mijn benen, Kampie,’ klaagt meneer Wong. ‘Mijn benen willen niet meer. Coromoto, un café negro voor mijn vriend Kampie.’

Na het korte bezoek loopt meneer Kamperveen verder. Hij bezoekt klanten in Rooi Catochi, Cerito, Saliña, Parera, Pietermaai en komt in Punda aan zonder een enkel lot te hebben verkocht. In de oude markt rust hij uit. Zijn maag knort.

‘Een guiambo zonder varkensstaart voor de oude Surinamer,’ roept Zus tegen een andere vrouw achter een grote pot soep.
‘Met rijst,’ vult meneer Kamperveen haar aan. Zus trekt een vies gezicht.
Meneer Kamperveen slurpt de slijmerige soep op en leunt voldaan achterover. Hij staat op en laat ongewild een boer. ‘Geef de boer een stoel,’ zegt de Nederlandse toerist naast hem. Meneer Kamperveen verontschuldigt zich en vervolgt zijn weg.

Hij steekt de pontonbrug over naar Otrobanda en loopt linea recta naar JPF. Daar drinkt hij zijn eerste biertje. Niet meer dan twee, heeft hij zich voorgenomen en geen biljarten.
‘Kampie, neem er nog een,’ roepen zijn vrienden. ‘Kom mee een potje biljarten.’
‘De geest is gewillig maar het vlees is zwak,’ citeert hij Mattheüs en doet twee rondjes mee. Daarna vertrekt hij.

Onderweg stopt hij bij elke snèk. ‘De zon schijnt fel vandaag,’ verontschuldigt hij zich tegen de dienster wanneer hij een biertje bestelt. ‘Abrasador,’ antwoordt het meisje.

Bij een huis in Palu Blanku klopt hij aan. Mevrouw Weerwind doet open.
‘Kampie, mijn schat,’ zegt zij, ‘ik dacht, die komt vandaag niet meer. Kom binnen.’
Meneer Kamperveen gaat naar binnen en mevrouw Weerwind sluit de deur achter zich.
Na een poos komt hij weer naar buiten om het laatste stuk naar huis af te leggen.
‘Kampie, mi boi,’ zegt mevrouw Weerwind. ‘Jij kunt er wat van, hoor. Waar haal jij de energie vandaan?’ Maar meneer Kamperveen is al een eind weg.

K.

No comments: