‘Wij hebben je gisteren gemist Oskar. Was je ziek?’
‘Nee, ik was jarig, 75, is dat geen mooie leeftijd? Ik ben de hele dag thuis gebleven, opgeruimd, alles netjes gezet, de keuken schoongemaakt. De kinderen zouden bellen en dan moest ik thuis zijn. ’s Morgens vroeg ben ik wel even naar de kerk gegaan, maar zij bellen niet zo vroeg. Na de mis heb ik wat groente gekocht bij de Portugees en een grote pan soep gemaakt. Je weet nooit wie langs komt. De pan soep staat er nog, ik heb er een kommetje van gegeten, maar de rest staat er nog. Ik heb ook zes flessen bier gehaald en in de koelkast gezet. Ik heb zelf twee van gedronken, ik ben geen bierdrinker.’
‘Kijk eens aan, morgen begraven ze Donny al. Dat staat hier in de krant. Arme Donny, die ochtend heb ik hem nog gesproken. Hij was hier in de markt geitenvlees komen kopen en een grote pompoen. Voor de soep, zei hij. Wat een combinatie, pompoensoep met geitenvlees, daar ga je wel dood van, zeker weten. Je hebt gehoord hoe het gebeurd is? Hij werd onwel in de bus. Hij neemt altijd de bus van Momon, die zet hem af tot voor de deur, dan hoeft hij niet met die zware tassen te sjouwen. Dus, hij begon te zweten en te stuiptrekken. De andere passagiers stopten de bus en stapten uit. Momon wist niet wat hij moest doen. Ik heb niet voor dokter gestudeerd, zei hij. Hij is dus als de duvel naar Maria’s huis in Montaña gereden en hem daar afgezet. Donny ging door de week iedere ochtend naar Maria en bleef tot in de namiddag. Daar lunchte hij. Ik weet niet wat hij thuis vertelde, dat hij ging vissen of zo. In ieder geval, Maria gaf hem een glas suikerwater, maar dat hielp niet. Zijn gezicht werd al blauw. Zij heeft hem toen in de auto gezet en naar zijn huis in Pietermaai gereden. Maar onderweg ging hij de pijp uit. Ter hoogte van de kerk van Santa Rosa. Zij had hem meteen daar op de begraafplaats kunnen laten, want daar wordt hij morgen begraven. Dus Maria moest de hele weg afleggen met een lijk naast haar. Hebben de kinderen nog gebeld?’
‘Nee, zij hebben niet gebeld. Zij hebben het druk daar in Nederland. Zeker bellen zij zondag. Zij weten dat ik zondag de hele dag thuis ben. Sinds Mirna er niet meer is maak ik zondag het huis aan kant, anders wordt het zo’n troep. De honden heb ik weggedaan. Hondenpoep opruimen in de tuin was Mirna’s taak. Om twaalf uur ga ik een portie eten halen bij de Chinees. Het moet dan heel toevallig zijn dat zij in dat half uurtje bellen. Hoe laat ga je morgen begraven?’
‘Dat weet ik nog niet. Morgen moet ik voor controle naar de dokter. Ik heb om één uur een afspraak. Maar je weet hoe het is, om vier uur zit je er nog. Hij gaat weer zeuren over die breuk. Dat ik moet opereren. Ik loop er al twee jaar mee rond, waarom zou ik opereren op mijn leeftijd. Ik hoef toch niet meer te voetballen?’
‘Gelijk heb je. Het ziekenhuis zal mijn gezicht niet zien. Ik ga daar niet eens op bezoek. Dinges, hoe heette hij ook weer? Ik kom zo op zijn naam. Hij is preventief zijn prostaat gaan opereren. Eddie heette hij, hij heeft het niet overleefd. Hij kreeg een of andere vreemde bacterie in zijn bloed. Eddie was een stuk jonger dan wij. Hij heeft niet van zijn pensioen kunnen genieten.’
‘De minister wil de pensioengerechtigde leeftijd verhogen naar 65 jaar.’
‘De minister kan de pot op. De hele regering kan de pot op. Wat doen zij voor de ouderen? Wat doen zij voor ons? Hopen dat wij doodgaan. Dat is goedkoper voor het pensioenfonds. Vroeger kregen de gepensioneerden van de Shell een prikje. Konden zij thuis op hun balkon in een schommelstoel koud worden. Djo, mijn neef, had pertinent geweigerd. Jullie stoppen die naald maar in jullie eigen reet, had hij tegen hen gezegd. Hij leeft nog, ver in de tachtig.’
‘Ik ga opstappen. Ik moet de bus nemen, de auto deed het vanochtend niet. Het is elke dag wat. Vandaag dit en morgen dat.’
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment