Tuesday, January 25, 2011

Sapaté, na bo sapatu! Nieuw boek van Reginald Römer



Mil i un
ekspreshon / lokushon / refran / dicho / proverbio / paremia / adagio / anegin / sentensia / komparashon / máksima
pa mi pueblo.

Reginald V. Römer

Sunday, January 2, 2011

Konosé bo Isla 2011-01: Vuurwerk



’s Morgens vroeg op nieuwjaarsdag zoeken de kinderen tussen de resten van het afgeschoten vuurwerk naar mislukte rotjes die niet afgegaan zijn. De rotjes hebben geen lont meer ofwel een te korte lont om aan te steken. Dus worden zij middendoor gebroken en het vrijkomende kruit wordt aangestoken. Dit maakt een sissend geluid.

Vraag: Hoe heet zo’n sissend rotje?

Sluitingsdatum: zondag 6 februari 2011

Prijs: een cadeaubon van Delifrance.

Sponsor: ESCRIBA N.V.

(Het inzenden van het antwoord op de prijsvraag gebeurt via e-mail:

revers@cura.net

of door een reply op de door u ontvangen mail. De winnaar wordt door loting bepaald uit de goede inzendingen.)

Konosé bo Isla 2010-11: antwoord

Antwoord: Kalbas largu

Er zijn 15 inzendingen, waarvan 11 goed:

Douglas, Brigitte
Erich Rene
Leendert J.J. Pengel
Sahermaina La Croes
Tamira La Cruz
Max Martina
Winsel Peney
Rudy Hollander
Aida Geerman
Yolanda Chakoetoe
Norman Levens
Eduardo Vlieg
L.J.Chr. Dee
America Augusta
Edith Wal

De winnaar is Max Martina

Iedereen bedankt voor het meedoen.

2011

Het jaar begint goed met de naamswijziging van de Universiteit van de Nederlandse Antillen, de UNA, aangezien de Nederlandse Antillen niet meer bestaan en derhalve een Universiteit van de Nederlandse Antillen ook niet kan bestaan, hoewel de fysieke aanwezigheid van het instituut aan de Jan Noorduijnweg zich wel degelijk opdringt. In een vloek en een zucht zijn de Nederlandse Antillen met alles erop en eraan op 10-10-10 van de kaart geveegd.

Na rijp beraad kiest een commissie van wijze mannen en vrouwen voor de nieuwe naam, die de afkorting CUWUC meekrijgt. Zoals bekend staat deze afkorting voor Curaçao University for Wisdom, Understanding and Communication.

De eerste daad van deze qua naam kersverse universiteit is het benoemen van de hele ministerraad tot eredoctor. Alle ministers kunnen zich voortaan doctor in de isotropische wetenschappen noemen en derhalve naar wens een d en een r, met een punt achter de r, voor hun naam zetten. Ministers die al in het bezit zijn van een eredoctoraat zijn dus doctor in het kwadraat, (dr.)².

De eerste steen van het nieuwe ziekenhuis wordt gelegd.

Ook de naamswijziging van het Peter Stuyvesant College valt, na een hevige strijd, in goede aarde. Het ene na het andere voorstel wordt door de ene, dan wel door de andere, partij verworpen: het Da Costa Gomez College, Tula, Karpata, Kolegio Soberano en wat dies meer zij. Totdat, warempel door de minister zelf, de oplossing aangedragen wordt. Zo simpel, zo eenvoudig, zo voor de hand liggend. Kolegio Shon Pe Lantasantu. Of zo men wil, het SPL College. Iedereen happy, iedereen blij. De minister krijgt een erediploma.

De tweede steen van het nieuwe ziekenhuis laat op zich wachten.

Het arbeidsplaatsenfonds werpt haar vruchten af. Het fonds is een initiatief van de Minister van Arbeid. Alle werknemers met een salaris boven het minimumloon storten vrijwillig vijf procent van hun salaris in het fonds. Met dit geld worden werkgevers gestimuleerd om jongeren in dienst te nemen en hen de mogelijkheid te bieden om een leertraject te doorlopen. Hiermee wordt het dilemma opgelost dat men eerst werkervaring moet hebben om een eerste baan te krijgen. De jeugdwerkeloosheid neemt af, wat zich vertaalt in minder criminaliteit.

Miss Karnaval, Miss Seú, Miss Deporte, Miss Teenage, Miss Curaçao, eindelijk een Miss Verstand.

Curaçaose jongeren keren terug uit Nederland om zich hier te vestigen. Niet in groten getale, maar zij zijn gesignaleerd in de stad. Zij zijn herkenbaar aan te wijde broeken en te blote bloesjes. De bevolking wordt opgeroepen om als zij zo’n exemplaar zien, dit te melden aan een speciaal hiervoor in het leven geroepen bureau ‘Curaçaose Jongeren Keren Terug’, tijdelijk ressorterend onder de Minister van Onderwijs. Er zijn tien jongeren aangemeld. Zij zijn in verzekerde bewaring gesteld onder verdenking van uitstaande studieschulden.

De eerste steen van het nieuwe ziekenhuis is gejat.

De Isla draait het hele jaar door op volle toeren, tot ergernis van de Smoc die ettelijke keren bij de directeur aanklopt maar hem nooit thuis aantreft. De BOO gaat niet plat. Welingelichte bronnen beweren dat de fabriek handmatig door kabouters draaiende gehouden wordt. Aqualectra levert stroom, waarachtig, zonder onderbreking. UTS upgrade in gedachten tot 100 Mb.

De eerste steen van de nieuwe schouwburg lijkt verdacht veel op die van het nieuwe ziekenhuis.

Met de jaarwisseling is een nieuw record gevestigd in het Guinness Book of World Records. Een pagara rond het Schottegat. Bij het ter perse gaan van deze krant knalt zij nog steeds.

K.

De feestdagen

Sinterklaas is weg. Met de stille trom vertrokken. De pijl en boog die ik gekregen heb, is allang kapot. Bij de eerste pijl al. ‘Krak,’ zei de boog. De pijl viel voor mijn voeten neer. Mijn broertje lag in een deuk. Daar ligt hij nog. Ik zit namelijk op karate.
Niemand is Sinterklaas uit gaan zwaaien. Zo zijn de mensen eenmaal. Als er iets te graaien valt, dan komen zij in grote getallen opdraven. Zij zijn zelfs bereid om stomme liedjes te zingen. ‘Zie ginds komt de stoomboot.’ Er varen allang geen stoomboten meer. ‘Zie ginds komt de olietanker.’ Dat moeten zij zingen.
Als ze eenmaal gekregen hebben wat zij wilden, dan besta je niet meer voor hen. Iemand op 6 december ooit horen zingen ‘Dank je wel, Sinterklaasje’? Geen hond. Ik zeker niet. Die stomme pijl en boog.
En Zwarte Piet? Die is er nog. Dat was de buurjongen van hiernaast. Hij rende in de straten op en neer met een roe van twijgen van de kokosboom in zijn hand, waarmee hij ieder kind dat hij tegenkwam een pak rammel gaf. Dat is de taak van de Zwarte Piet. Kinderen een pak rammel geven. De zwarte Piet is de boeman en de witte Sint is de goedheilig man. Dat hoefde je Buchi Fil niet uit te leggen. En Tula ook niet.
In Bijlmer kregen de kinderen een bruine Sint op bezoek. Dat slaat ook nergens op. Dat is geschiedvervalsing. Eerst de goedheilig man uren onder de hoogtezon laten liggen en dan op de onnozele kindertjes afsturen. En in plaats van cadeautjes uit te delen, ging hij met de kinderen discussiëren. ‘Wat krijgen wij nou?’ zeiden de kindertjes. ‘Geen cadeautjes? Rot op met die bruine Sint.’ Geef mij maar een pijl en boog van La Curaçao, denk ik dan.

Op 16 december om vijf uur ’s ochtends begint de eerste auroramis. Wie heeft dat ooit kunnen bedenken? Een mis om vijf uur beginnen. God slaapt nog. De hele hemelse santenkraam slaapt nog.
Wij staan om vier uur op. Het hele gezin moet douchen en het water is ijskoud. Het schiet dus niet op als iedereen eerst tien minuten naar de waterstralen moet staan staren, terwijl deze geen graad warmer worden.
Om half vijf luiden de kerkklokken. Arme klokkenluiders. Zij moeten hoognodig beschermd worden. Hoe laat moeten zij wel opstaan?
De kerk stroomt vol. De lekkere wierookgeur wordt verdrongen door een mengelmoes van parfumgeuren. De hoge hakken klikklakken op de vloertegels. Dat de vrouwen zo vroeg al de moeite nemen om zich te kleden als kerstbomen.
Wij gaan vooraan zitten. Dat moet, anders krijg je geen prentje van de frater. Geen prentje betekent dat je niet naar de mis bent geweest, al heeft de hele wereld je gezien.
‘Ja, Frater, ik ben vanochtend naar de kerk gegaan.’
‘Waar is je prentje?’
‘Ik heb geen prentje gehad, Frater. Zij waren op.’
‘Dan ben je niet naar kerk gegaan, ga daar in de hoek staan.’
En dan is het communietijd. Iedereen staat tegelijk op. Je moet nuchter zijn om naar de communie te gaan, want je ziel moet rein zijn. Ik denk eerder dat je mond rein moet zijn. De pastoor heeft geen zin om de hostie tussen de etensresten van honderd monden te stoppen. Je mag ook niet op de hostie kauwen. Dat doet pijn. ‘Au, wie bijt daar in mijn billen?’ roept Jezus.
Om zes uur zijn wij weer thuis. Te laat om weer te gaan slapen. In de klas besterft iedereen het van de slaap. Niemand kan zijn ogen open houden. Behalve de Surinaamse jongen. Hij is protestant. Wij bewaren de prentjes zorgvuldig. Wie negen prentjes heeft, krijgt een kerkboekje. Ik heb al vijf kerkboekjes.

Op kerstdag begint de kerk om acht uur en duurt een eeuwigheid. Er wordt gezongen. Ik zing niet mee, dat mag niet van de frater. Ik heb een bromstem. Dus beweeg ik mijn mond op en neer, zonder geluid voort te brengen. Mijn eerste remming. Goed voor zes maanden therapie.
Na de kerk bezoeken wij een tante, een oom, nog een tante en een peetoom. Overal moeten wij een half uur zitten. Mijn nieuwe schoenen klemmen.
Op tweede kerstdag hetzelfde verhaal. Mijn nieuwe schoenen klemmen minder.
De feestdagen? Welk feest?

K.

Kampie

Meneer Kamperveen loopt al veertig jaar rond het Schottegat. Iedere zaterdag. Om de simpele reden dat meneer Kamperveen geen rijbewijs en dus geen auto heeft.
‘Nergens voor nodig, vriend,’ antwoordt hij wanneer iemand een opmerking maakt. ‘Onze Lieve Heer heeft mij twee benen gegeven om te lopen. Anders had hij mij wielen gegeven.’

Iedere zaterdag vertrekt hij om zeven uur ’s ochtends van huis, met zijn aktetas stevig vastgeklemd onder zijn arm. Bij de snèk op de hoek van de Suffisantweg en de Schottegatweg drinkt hij een kop zwarte koffie. Daarna loopt hij in de richting van Kwartier.

‘Goede morgen,’ roept hij voor de deur van zijn eerste klant. Hij verkoopt lootjes voor de kerk.
‘Mama, Baas is aan de deur,’ klinkt een dochterstem.
‘Zeg hem, vandaag niet,’ antwoordt een moederstem.
Meneer Kamperveen maakt zijn aktetas open en geeft het meisje een snoepje. Blij rent zij weg en struikelt bijna over haar eigen slippers.
Meneer Kamperveen lacht en vervolgt zijn weg richting Biesheuvel.

‘Kampie, jongen, wat houd je zo jong?’ vraagt meneer Wong-A-Loi wanneer meneer Kamperveen moeiteloos de trappen oploopt naar het balkon waar zijn vriend in een schommelstoel zit.
Zij zijn ongeveer even oud en hebben jaren samen gewerkt op het hoofdkantoor van de Shell. Maar meneer Wong ziet er een stuk ouder uit.
‘Lopen, mati. Dat moet je ook doen in plaats van de hele dag op je luie reet in die schommelstoel te zitten,’ antwoordt meneer Kamperveen.
‘Mijn benen, Kampie,’ klaagt meneer Wong. ‘Mijn benen willen niet meer. Coromoto, un café negro voor mijn vriend Kampie.’

Na het korte bezoek loopt meneer Kamperveen verder. Hij bezoekt klanten in Rooi Catochi, Cerito, Saliña, Parera, Pietermaai en komt in Punda aan zonder een enkel lot te hebben verkocht. In de oude markt rust hij uit. Zijn maag knort.

‘Een guiambo zonder varkensstaart voor de oude Surinamer,’ roept Zus tegen een andere vrouw achter een grote pot soep.
‘Met rijst,’ vult meneer Kamperveen haar aan. Zus trekt een vies gezicht.
Meneer Kamperveen slurpt de slijmerige soep op en leunt voldaan achterover. Hij staat op en laat ongewild een boer. ‘Geef de boer een stoel,’ zegt de Nederlandse toerist naast hem. Meneer Kamperveen verontschuldigt zich en vervolgt zijn weg.

Hij steekt de pontonbrug over naar Otrobanda en loopt linea recta naar JPF. Daar drinkt hij zijn eerste biertje. Niet meer dan twee, heeft hij zich voorgenomen en geen biljarten.
‘Kampie, neem er nog een,’ roepen zijn vrienden. ‘Kom mee een potje biljarten.’
‘De geest is gewillig maar het vlees is zwak,’ citeert hij Mattheüs en doet twee rondjes mee. Daarna vertrekt hij.

Onderweg stopt hij bij elke snèk. ‘De zon schijnt fel vandaag,’ verontschuldigt hij zich tegen de dienster wanneer hij een biertje bestelt. ‘Abrasador,’ antwoordt het meisje.

Bij een huis in Palu Blanku klopt hij aan. Mevrouw Weerwind doet open.
‘Kampie, mijn schat,’ zegt zij, ‘ik dacht, die komt vandaag niet meer. Kom binnen.’
Meneer Kamperveen gaat naar binnen en mevrouw Weerwind sluit de deur achter zich.
Na een poos komt hij weer naar buiten om het laatste stuk naar huis af te leggen.
‘Kampie, mi boi,’ zegt mevrouw Weerwind. ‘Jij kunt er wat van, hoor. Waar haal jij de energie vandaan?’ Maar meneer Kamperveen is al een eind weg.

K.