(Foto Vincent Mentzel)
Gepubliceerd: 19 maart 2008 door Reinjan Mulder in het NRC HANDELSBLAD
Rotterdam, 19 maart. In het Middelheim-ziekenhuis is vanmiddag Hugo Claus overleden. De Belgische schrijver-kunstenaar-filmer leed aan Alzheimer en heeft zelf het tijdstip van zijn dood gekozen, zo maakte zijn weduwe, Veerle Claus, bekend.
BIOGRAFIE
Hugo Maurice Julien Claus werd op 5 april 1929 geboren in een ziekenhuis in Brugge als zoon van een drukker. Hij verliet al zeer jong zijn ouderlijk huis. Met anderhalf jaar ging hij naar een nonnenpensionaat, dat later model zou staan voor het ‘gesticht’ in Het verdriet van België. Na zijn middelbare schooltijd, die hij doorbracht op verschillende kostscholen, verliet hij zijn ouders voorgoed. Hij volgde lessen aan de toneelschool en de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten en in 1947 trok hij naar noord-Frankrijk om in een suikerfabriek te gaan werken, een ervaring die hij verwerkte in zijn toneelstuk Suiker.
In 1950 vertrok Claus voor het eerst voor langere tijd naar het buitenland. In Parijs en Rome werkte hij als schilder en hij ontmoette daar onder anderen Antonin Artaud, die hem in aanraking bracht met het surrealisme, en vertegenwoordigers van Cobra en de Vijftigers. In 1955 keerde hij terug naar Vlaanderen waar hij zich met veel overgave op de film, de literatuur en het toneel stortte.
Na enige tijd in Amsterdam te hebben gewoond met de actrice Kitty Courbois, trok hij in de jaren zeventig met de filmster Sylvia Kristel naar Parijs. De laatste jaren woonde hij weer in België, eerst in Gent en daarna in Antwerpen.
Hugo Claus schreef in zijn loopbaan dertig toneelstukken en twaalf romans, waarvan de stukken Suiker en Vrijdag en de omvangrijke roman Het verdriet van België (1983) de belangrijkste zijn. Hij is verreweg de meest bekroonde schrijver van het Nederlandse taalgebied. Hij kreeg vier maal de Belgische staatsprijs voor toneel, één keer de staatsprijs voor poëzie en in 1984 werd Het verdriet van België met de staatsprijs voor proza onderscheiden. In 1979 kreeg hij voor zijn volledige werk de Constantijn Huygensprijs en in 1986 ontving hij uit handen van koningin Beatrix de belangrijkste onderscheiding in het Nederlandse taalgebied, de Grote Prijs der Nederlandse letteren. Voor De geruchten kreeg hij in 1997 de Libris Literatuur Prijs.
Claus wordt ook beschouwd als de meeste vertaalde literaire auteur. Vertalingen van verschenen onder meer in Duitsland, Frankrijk, Amerika, Engeland, Spanje, Italië, Portugal en Zweden. Het verdriet van België is opgenomen in de befaamde reeks Penguin Classics. Claus was lange tijd de belangrijkste Nederlandstalige kandidaat voor de Nobelprijs.
In Vlaanderen kwam Claus door zijn werk verschillende keren met het gezag in aanraking. In 1968 werd hij tot vier maanden gevangenisstraf veroordeeld omdat hij in een toneelstuk drie naakte mannen had laten optreden als verpersoonlijking van de drieëenheid. De veroordeling leidde tot hevige protesten. Als gevolg van deze zaak werd Claus niet in Kongo toegelaten.
De boeken van Hugo Claus worden uitgegeven door de Nederlandse uitgeverij De Bezige Bij.
DE ROMANS VAN HUGO CLAUS
De eerste roman van Hugo Claus speelde zich af in een heel klein achtergebleven hoekje van Vlaanderen, en op een paar uitzonderingen na is Vlaanderen altijd het centrum van zijn schrijverswereld gebleven. Van een schrijver en schilder die zo internationaal georiënteerd is als Claus, zou je dat niet meteen verwachten. De vele uithuizige jaren in Parijs, Rome en Amsterdam hebben wel de locaties van enkele romans bepaald, maar hebben geen invloed gehad op het wezenlijke van zijn schrijversschap.
De koele minnaar mag dan in Rome spelen, Een zachte vernieling in Parijs en Schaamte op een naamloos exotisch eiland, de personages staan heel wat dichter bij de figuren uit De hondsdagen of Jessica! dan bij de Parijzenaars van Butor, de Romeinen van Moravia of de Amsterdammers van Van der Heijden. Wel heeft Claus’ internationale oriëntatie gezorgd voor een mengsel van kosmopolitisme en provincialisme dat ongewoon is bij een Nederlandstalige schrijver. Misschien dacht Monika van Paemel daaraan toen ze Claus kwalificeerde als ‘een bij uitstek Belgisch auteur’, in plaats van ‘typisch Vlaams’ zoals gebruikelijk. Als verduidelijking voegde ze eraan toe dat hij zijn zin kan doordrijven door compromissen te sluiten, maar ze zei er niet bij hoe dat in zijn schrijven tot uiting komt. Misschien dacht ze ook aan zijn taalgebruik dat door geen Vlaming als authentiek herkend wordt en dat in het Noorden wordt ervaren als Nederlands dat niet zuiver op de graat is. ‘Typisch Vlaams’ is het niet. Eerder Mid-Moerdijks, heeft iemand eens gezegd.
Hoe beperkt en afgelegen het terrein van Claus’ eerste roman De Metsiers ook is, bij de opzet zocht de toen negentienjarige aansluiting bij een grote naam uit het buitenland. In As I lay dying en The sound and the fury had William Faulkner het verhaal afwisselend door een van de personages laten vertellen, waardoor het perspectief voortdurend verschoof en de verteller ogenschijnlijk werd uitgeschakeld. In De Metsiers deed Claus hetzelfde, en bovendien creëerde hij in Bennie Metsier een figuur die een neefje had kunnen zijn van Lennie uit Steinbecks Of mice and men. Toen zijn boek in 1950 uitkwam, werd daar nogal wat aanstoot aan genomen en hier en daar viel het woord plagiaat. Dat was wel erg zwaar geschut want het enige dat hij had gedaan, afgezien van Bennie, was een in de Lage Landen nog onbekend literair procédé overnemen, zoals Vestdijk in Meneer Visser’s hellevaart het procédé van Joyce had overgenomen.
Na De Metsiers is Claus niet meer uit de controverse geweest, en de rechtszaak over de drie naakte mannen in zijn bewerking van Mascheroen en de reacties op zijn ‘ontmythologiserende’ film over Rubens waren daar niet zo stille getuigen van. Ook werd er in De Metsiers openlijker over seks gesproken dan men in Vlaanderen gewend was en op aansporing van de clerus werd Claus de boeman van vele brave gezinnen. Rita Demeester vertelde een jaar of drie geleden in een interview dat zij de naam van Claus voor het eerst van haar vader hoorde. ‘Dat moet de grootste smeerlap van het moment zijn’, had haar vader gezegd, en hij zal vele medestanders gehad hebben.
Al is het werk van Claus gevarieerder dan het werk van welke Nederlandstalige schrijver ook, er zijn thema’s die steeds terugkeren, en het voornaamste daarvan is de bedreiging en het verlies van de onschuld. In de eerste roman is het Bennie die het slachtoffer wordt van het kwaad om hem heen dat hij door gebrek aan geestelijke vermogens niet kan doorzien. Meestal associeert Claus de onschuld met jeugd. In De hondsdagen wordt Philip zwaar geplaagd door het besef dat zijn jeugd hem aan het ontglippen is en dat hij op het punt staat de gevreesde wereld van de volwassenen binnen te gaan. Als Peter Pan niet bestond had Claus hem zeker uitgevonden. In De koele minnaar treedt een zielsverwant van Philip op die evenzeer probeert die wereld te vermijden door de getrouwde vrouw met wie hij op reis is, te verstoten en een verhouding te beginnen met een heel jong beginnend filmsterretje. Maar jeugd en onschuld kunnen nooit vastgehouden of heroverd worden en Edward verliest Jia weer aan een lesbische actrice.
Ook in de latere romans en in de toneelstukken blijft het idee van de verloren jeugd en de corrumperende volwassenheid rondspoken. In Schaamte uit 1972, dat is twintig jaar na De hondsdagen, komen bij Roland — de buitenstaander, de ridder — temidden van het verdorven stelletje uit de filmwereld, herinneringen op aan de heroïek van een tijd die nog niet ontaard was in leegte en oppervlakkigheid. Hij probeert het goede te doen maar voor de mensen van het Ras van de Glimlach, zoals Claus de filmwereld bij een andere gelegenheid heeft genoemd, is zijn mening van geen waarde en is hij alleen maar een verliezer. En al wordt Louis in Het verdriet van België aan alle kanten omringd door het kwaad, de herinneringsbeelden van de onschuld van de jeugd worden er niet door vernietigd. Aan hoeveel ergernis, woede, bitterheid, minachting Claus ook lucht geeft, het komt allemaal voort uit teleurstelling in de mens, en daardoor heeft zijn werk altijd een nostalgische kern behouden. Hij zal niet gemakkelijk zeggen dat de mens van nature slecht is — hij is ten slotte niet calvinistisch grootgebracht — , maar wel met veel nadruk dat hij slecht is gemaakt.
Wie mocht denken dat het heimwee naar de onschuld en eenvoud van de jeugd Claus gepredisponeerd zou hebben tot het schrijven van eenvoudige boeken in klare taal, heeft duidelijk buiten de waard gerekend. ,,Ik weiger de eenvoud als norm’, heeft hij verklaard. Mulisch had dat ook kunnen zeggen, en in het construeren van uiterst complexe teksten en het hanteren van symbolen en mythen zijn die twee elkaars evenknie. Claus’ eerste roman liep al vooruit op de latere complexiteit. De aan Faulkner ontleende verhaalstructuur is een ingewikkelder procédé dan het chronologische vertellen van een verhaal vanuit één onveranderlijke gezichtshoek. Eenvoud heeft Claus al bij het eerste begin niet kunnen bekoren en als hij zich een enkele keer heeft laten verleiden om een ‘eenvoudig’ boek te schrijven, zoals Het jaar van de kreeft, was het resultaat niet erg gelukkig.
De meest complexe roman van Claus is waarschijnlijk De verwondering uit 1962. Claus zelf noemde het boek indertijd een keerpunt in zijn werk en velen zien het als een van de hoogtepunten. De centrale figuur is een neurotische leraar die terechtkomt in een kring van oud-nazi’s, waar de voormalige SS’er Crabbe als held wordt vereerd. De leraar raakt zo verstrikt in hun cultus dat hij zich gaat vereenzelvigen met Crabbe en daardoor zijn eigen identiteit volkomen verliest en krankzinnig wordt.
Het is een gegeven dat in de verte doet denken aan De man die zijn haar kort liet knippen, maar dat door Claus totaal anders behandeld wordt dan door Daisne. Het is een allegorie, heeft Claus laten weten, en vanuit die optiek is de leraar een Elckerlijc die de weg uit het doolhof van zijn bestaan niet meer kan vinden. Dat is nog lang niet alles. Het boek is verscheidene malen grondig onder het mes geweest en daarbij is van alles aan het licht gekomen. Zo is er geconstateerd dat de wortels van het boek in Dantes Divina Commedia liggen en dat er druk gebruik wordt gemaakt van de vegetatiemythen die beschreven staan in Frazers The golden bough. Verder zijn er verhulde verwijzingen gevonden naar een lange reeks schrijvers en boeken, van Alice in Wonderland tot een van de auteurs van Malleus maleficarum, van Beckett tot Robbe-Grillet, afgezien nog van allerlei goden en godinnen uit de Griekse mythologie. Geen wonder dan dat De verwondering gekwalificeerd staat als Claus’ meest barokke en dubbelzinnige roman.
Literaire analysten overdrijven wel eens en er is geen twijfel aan dat hoe meer je zoekt, hoe meer je vindt. De eenvoudigste zaken kunnen symbolisch geduid worden. Mary McCarthy heeft jaren geleden de symbooljagers al eens een stok tussen de benen gegooid: op een vraag naar de betekenis van het groen van de jurk die ze in een verhaal droeg, antwoordde ze dat groen de kleur van de jurk was.
Aan de andere kant is er ook geen twijfel aan dat Claus een roman als De verwondering een zware literaire onderbouw heeft gegeven. Het blootleggen daarvan bevredigt de nieuwsgierigheid van de onderzoekers, maar of het werk daardoor hoger op de literaire schaal komt te liggen, is een andere kwestie. Wordt de waardering voor Vrijdag groter als we weten dat het stuk gebouwd is op het patroon van de mis — waar, als ik me niet vergis, Claus zelf als eerste op heeft gewezen? Zou het buitengewoon complexe De verwondering meer waarde hebben dan het zoveel eenvoudiger Omtrent Deedee? Ik geloof er niets van, maar te bewijzen valt er ook niets.
Veel draden uit het werk van Claus komen samen in de roman Het verdriet van België uit 1983. Het zijn er zoveel dat het boek een synthese genoemd is, en een staalkaart, en zijn magnum opus, en de kroon op het werk. Een synthese is het zeker en het is niet onmogelijk dat het de functie van staalkaart heeft gehad bij het dingen naar de grote prijs.
Claus’ barokke kant komt er evenzeer in naar voren als zijn zakelijkheid, het boek heeft autobiografische aspecten, het schroomt het bizarre niet, het is een Bildungsroman en een ‘portrait of the artist as a young man’ en het is een kroniek van de oorlogstijd in Vlaanderen, het is bijna ‘all things to all men’.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment