Op de achtergrond speelde een heel oude plaat. Compadre Pedro Juan baile el merengue. Compadre Pedro Juan was de eerste merengue die door de hogere klasse van Santo Domingo gedanst werd. Trujillo wilde van de melodie zelfs het volkslied van de Dominicaanse Republiek maken.
Op het ontbijtbuffet stond van alles: allerlei soorten tropisch fruit, verse fruitsap, witte kaas, rijst met bonen, gestoofde kip, kleine ayaka’s, etc. En natuurlijk ook roerei met spek en toast. Ik liep langs een tafel waaraan een oudere man zat met twee piepjonge meisjes. De man sprak Duits en de meisjes Spaans, maar dat hinderde niet. De taal van prostitutie is universeel.
Ik had die ochtend een uur gejogd en had eerder dorst dan honger, dus nam ik wat fruit, een kop thee, toast en witte kaas. De meisjes hadden het eten hoog opgestapeld op hun borden, de toren van Pisa. Zij knoeiden wat met een vork in het ei en schoven de borden aan de kant. De Duitser at voor drie, zijn buik loog er niet om.
Na het ontbijt gingen mijn vrouw en ik even wandelen in het centrum van het stadje Boca Chica waar wij verbleven. Het stadje ontwaakte. Een jongetje kwam naast mij lopen. Ik negeerde hem. Hij trok aan mijn broekspijp. ‘Señor, señor.’ Mijn vrouw kreeg medelijden met hem en maakte de fout haar portemonnee tevoorschijn te halen en hem een dollar te geven. Vanuit het niets verschenen er zeker twintig jongens. ‘Americano, Americano,’ riepen zij in koor. Wij versnelden onze pas en één voor één bleven zij achter.
Wij liepen langs een internetcafé en wilden onze mail checken, maar er was geen stroom. Het personeel stond buiten. Ieder half uur valt de stroom uit, legden zij uit. In het cafetaria ernaast bediende het vriendelijkste meisje van de stad. Haar gezicht was rond als de volle maan, haar ogen zwart, haar glimlach breder dan die van de Cheshire kat uit Alice in Wonderland. Zij leek zo sprekend op een Curaçaose, dat ik onwillekeurig Papiaments tegen haar begon te praten. Haar glimlach werd nog breder. Ja, ze heeft wel van Curaçao gehoord. Nee, zij is er nooit geweest. Ik maakte een foto van haar, een close-up.
Voor de volgende dag hadden wij een safaritour geboekt naar het platteland. Wij vertrokken ’s ochtends vroeg in een oude omgebouwde vrachtwagen. Na een uur rijden begon het pijpenstelen te regenen. De tourleider trok een zeil, zo lek als een zeef, over onze hoofden. Niet erg, vond ik, wij hadden een duik in de rivier op het programma, dus wij zouden sowieso nat worden.
Na een half uur bereikten wij het eerste dorpje. De wagen stopte bij een winkeltje en wij stapten uit. De eigenaar was voorbereid. Ik kocht twee flessen water. Het viel mij op dat de andere passagiers allemaal zakjes snoep kochten. Toen wij wegreden werden wij achtervolgd door een horde jongens. ‘Americano, Americano,’ schreeuwden zij. Mijn medepassagiers schaterlachten en gooiden snoepjes voor hen. ‘Americano, Americano.’ Dit herhaalde zich in ieder dorp dat wij passeerden. Ik vond het gênant.
Plotseling verlieten wij de hoofdweg en sloegen een zandweg in, door de regen meer een modderweg. Al schokkend probeerde de chauffeur de ergste gaten in de weg te omzeilen. Na een poosje reden wij een erf op waarop een bouwvallig houten huisje stond. Een vijftal halfnaakte kinderen rende de vrachtwagen tegemoet. Ik begreep er niets van. Misschien profiteerde de chauffeur van de reis om een familiebezoek af te leggen. De wagen stopte en wij moesten uitstappen. Een jong meisje diende zich aan als gids. Wij sprongen over de modderplassen heen en gingen het huis binnen. In een hoek zat een oud vrouwtje met een pijp in haar mond. Wij mochten foto’s maken. Weer buiten, legde het meisje uit hoe zij leefden. Voordat wij in de wagen stapten, kreeg zij van ieder van ons een dollar. Armoede als toeristisch product. Baile, Compadre Juan.
K.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment