Chia zit pontificaal met gespreide benen op een stoel midden in de deuropening, niemand kan in of uit. Zij staart gedachteloos voor zich uit. De straat is verlaten en treurig. Zondagmiddag om twaalf uur is altijd een treurig moment. Chia weet niet waarom. Omdat het zo stil is? Of omdat het zo warm is? Op zondag schijnt de zon feller dan op andere dagen. De lucht boven het dak van de zwarte auto aan de overkant trilt.
Chia hoort de deur van de ijskast dichtslaan. Zij staat op en sloft op haar gezwollen en vermoeide benen naar de keuken. Haar slippers zijn half versleten zodat haar hielen over de vloer schuren. Zij is te zwaar, daarom zwellen haar benen. Zij moet afvallen, zei de dokter. De dokter weet niets, hij kan beter zijn mond houden. Zij is niet dik van het eten, zij is dik van de ellende. De ellende is in haar benen gaan zitten en in haar heupen en in haar billen en in haar god-weet-waar.
Zij trekt de deur van de ijskast open. Een kan water, half gevuld, verder niets. Zij maakt het deurtje van het vriesvak open en tilt het ijsbakje op, niets. Met een ruk draait zij zich om en ziet Ibi door de voordeur naar buiten glippen.
‘Ibiiii,’gilt zij. Maar Ibi is al verdwenen.
Zij sloft terug naar de stoel. Ibi heeft die aan de kant geschoven, Chia schuift hem terug Zij trekt haar jurk op voordat zij gaat zitten. De jurk is vanachter opengescheurd en de helft van haar onderbroek is zichtbaar. Roze en maat zoveel. Als je Chia boos wilt maken, moet je haar vragen welke maat onderbroek zij draagt. Dan hoor je dingen die je liever niet wilt horen. Chia’s vocabulaire is bepaald niet orthodox. Maar nu is zij om een andere reden boos. Heel boos.
Ibi komt terug met een bruine zak in zijn hand en blijft voor Chia staan. Hij kan niet langs, Chia verroert geen vin. Zij sluit haar ogen en opent die weer.
‘Wat heb je in die zak?’ vraagt zij.
‘Twee broodjes en een blik sardientjes,’ antwoordt Ibi, terwijl hij door zijn rastaharen strijkt. ‘Een broodje voor jou en een voor mij.’
‘Krijgt een moeder een kind om haar het graf in te jagen?’
‘Begin niet weer te zeuren, Mai, laat mij liever langs.’
‘Vervloekt zij de dag waarop ik je gebaard heb.’
‘Laat mij langs, Mai, laat mij langs. Ik verlies mijn geduld.’
‘Waarom loop je niet naar de hel?’ schreeuwt Chia. Alle buren komen naar buiten.
Ibi loopt om en klimt door het raam naar binnen. Chia staat op en volgt hem naar de keuken.
‘Hoe kom je aan het geld om brood te kopen?’ vraagt zij. Ibi antwoordt niet.
‘Je antwoordt niet, hè. Weet je wat je bent? Je bent een luie nietsnut. Je bent dertig en je werkt niet. Waarom ga je geen werk zoeken?’
Ibi wordt boos. ‘Is het mijn schuld dat ik geen werk heb? Waar is er werk? Zeg me, waar is er werk? Ik heb mij overal ingeschreven, overal hebben zij mijn naam genoteerd. Niemand wil mij hebben.’
‘Natuurlijk wil niemand je hebben. Wie wil een drugsverslaafde?’
‘Ik ben geen drugsverslaafde, Mai, praat geen onzin.’
‘En die rotzooi die je de hele dag ligt te roken dan, is dat geen drugs? Het hele huis stinkt ernaar. En bovendien ben je een dief. Ben je in de ijskast geweest?’
‘Noem mij geen dief, Mai, nu wordt ik echt boos. Wat heb ik te zoeken in een lege ijskast?’
‘Ik heb een briefje van tien gulden verscholen in het vriesvak en dat heb jij gestolen. Een dief ben je. Een dief.’
‘Noem mij geen dief,’ schreeuwt Ibi snikkend. Hij rent naar de ijskast en duwt die met al zijn kracht omver. De ijskast tuimelt en valt met een dreun op de vloer. Vlak voor de zere voeten van Chia.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment