Tuesday, March 2, 2010

De duivel

Het regende stenen op het zinken dak van Tonton’s huis. Tonton kwam vloekend naar buiten en gilde alle scheldwoorden die zij maar kon bedenken. Sommige had ik nooit eerder gehoord. Zij hadden allemaal te maken met de moeder van de stenengooier. Tonton was Oma’s nicht en naaste buur, broodmager en hyperactief. Ik had haar nooit rustig zien zitten, zij was altijd in het weer.
‘Verdomde duivel, ga terug naar de hel of ga je moeder lastig vallen, maar laat mij met rust.’
Oma was intussen ook gearriveerd op de plaats des onheils met een houten crucifix in haar hand en deed er een schepje bovenop. ‘Satanas, bai fièrnu.’ Zij had nog sporen van het askruisje op haar voorhoofd, teken dat zij de hele dag haar gezicht niet had gewassen.
‘Heb je je gezicht gewassen, Tonton?’ vroeg zij en keek streng naar Tonton’s voorhoofd.
‘Nee. Waarom?’
‘Dan heb je vanochtend geen askruisje gehaald in de kerk.’
‘Nee,’ antwoordde Tonton, ‘ik doe niet aan die onzin. De kerk zit vol met hypocrieten. Zij zondigen ’s nachts en beloven boetedoening overdag. Ik zondig niet en hoef ook niet te boeten.’
‘Zie je wel, zie je wel,’ reageerde Oma opgewonden, ‘jij bent een heiden. Jij wordt belaagd door de duivel.’
Zij was amper uitgesproken of er viel een steen op het dak van haar huis. Tonton keek spottend naar haar voorhoofd. In de vastentijd liep de duivel los.
Die ochtend was Oma vroeg opgestaan om in de kerk van Santa Rosa een askruisje te halen. Zij had maar een paar uurtjes geslapen, want de avond tevoren hadden zij, de vrouwen uit de buurt, tot laat in de nacht de afsluiting van carnaval gevierd. Zij hadden niet de moeite genomen Tonton uit te nodigen, om een scheldtirade te vermijden. Voordat zij uit huis ging, had zij alle vleeswaar uit de koelkast gehaald en in een zak gestopt, ook het beleg. Veel was het niet, maar toch. Onderweg naar de kerk smeet zij de zak in de mondi. De honden konden feestvieren.
Na de kerk zat iedereen aan tafel sip te kijken. ‘Brood met boter,’ beantwoordde Oma de trieste blikken, ‘de vastentijd is begonnen.’ Nu aten wij vaker brood met boter, vasten of geen vasten, maar de vooruitzichten waren somber. ‘Vanmiddag eten wij funchi met masbangu,’ bood Oma enig perspectief.
Na die belofte moest Oom Kayochi het hele eiland afstruinen op zoek naar masbangu. Vóór het middaguur kwam hij terug met vis, maar geen masbangu. Hij moest stante pede terugkeren. ‘Desnoods ga je zelf vissen,’ riep Oma hem na.
Behalve de onthouding van het eten van vlees, vielen de andere ontberingen van de vastentijd ons niet zwaar, wij waren niet veel gewend. Voor Oom Kayochi was het anders, hij moest zijn rum laten staan. Oma was daar streng in en rum rook je van ver. Daarom ging Oom in de vastentijd stiekem over op jenever. Die was blijkbaar reukloos. Waar hij de fles verstopte was een raadsel, zelfs wij konden die niet vinden.
Oma en Tonton waren allebei naar binnen gegaan, het was een uur of acht in de avond. In de verte hoorde ik de stenen op de daken van de huizen vallen en besloot het spoor van de duivel te volgen. Ik nam een kortere weg door de mondi. Plotseling dook een gestalte voor mij op uit het donker. Het was Irvin, een jongen die verderop in een houten huis tegen de heuvel woonde en ze niet allemaal op een rijtje had.
‘Je laat mij schrikken,’ zei ik streng. ‘Wat doe je op dit uur in de mondi?’
‘Dat kan ik ook aan jou vragen,’ antwoordde hij.
Hij had iets in zijn hand die hij probeerde te verbergen, maar ik herkende de slinger. Alle duivels nog aan toe.

K.

No comments: